Artikel 59, § 2 van de bankwet bepaalt dat het directiecomité van de instelling rapporteert aan het wettelijk bestuursorgaan, de erkend commissaris en de toezichthouder, over de beoordeling van de doeltreffendheid van de in artikel 21 van de bankwet bedoelde organisatieregeling, met inbegrip van de specifieke organisatorische maatregelen voor het verlenen van beleggingsdiensten, de verkoop van gestructureerde deposito's en het verstrekken van advies aan cliënten in verband met dergelijke producten, en de maatregelen die in voorkomend geval worden genomen om eventuele tekortkomingen aan te pakken.

Er zij opgemerkt dat het nieuwe artikel 59, § 2 van de bankwet bepaalt dat deze rapportering aan de toezichthouder jaarlijks moet plaatsvinden voor belangrijke instellingen die onder het rechtstreeks toezicht van de ECB staan, terwijl dit voor alle andere instellingen maar minstens om de twee jaar is^[1].

Circulaire NBB_2011_09 verschaft nadere informatie over de verschillende verslagen die de effectieve leiding van de instelling moet voorleggen aan de erkend commissaris en de toezichthouder. Deze circulaire zet ook de verwachtingen van de NBB uiteen met betrekking tot de periodieke prudentiële rapportering.  Voor meer informatie wordt naar deze circulaire verwezen. 

^[1] Deze andere instellingen, die niet onder het rechtstreeks toezicht van de ECB staan, moeten in het jaar waarin er geen rapportering dient plaats te vinden, echter wel het volgende verstrekken:

• een samenvatting van de voornaamste ontwikkelingen en veranderingen, of bij gebreke daarvan, de voornaamste ontwikkelingen en veranderingen die door de effectieve leiding zijn aangebracht tijdens de periode van de rapportering in het kader van de interne controle (ook voor beleggingsdiensten en -activiteiten); en
• een verklaring van de effectieve leiding waarin deze formeel bevestigt dat de organisatie en de genomen maatregelen (met inbegrip van de beleggingsdiensten en -activiteiten) voldoen aan de wettelijke en reglementaire voorschriften.