5. Governance op het niveau van een groep

Wettelijk en regelgevend kader:

  1. Toezichtswet beursvennootschappen: art. 159-199
  2. Relevante thematische NBB-circulaires: /
  3. Internationale referentiedocumenten:
    • Richtsnoeren EBA/GL/2021/14 van 22 november 2021 inzake interne governance overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/2034 => paragrafen 77 tot en met 84

 

5:1 De vereisten om over een deugdelijk bestuur te beschikken, zijn ook van toepassing in de context van een groep, zoals dit begrip gedefinieerd is in artikel 25 van Richtlijn (EU) 2019/2034. De regels inzake deugdelijk bestuur moeten immers op geconsolideerde, of, in voorkomend geval, gesubconsolideerde basis worden nageleefd. Dit hoofdstuk is van toepassing op alle types groepen (groepen op EER-niveau, groepen op het niveau van een lidstaat, groepen op Belgisch niveau) en subgroepen (subgroep op het niveau van een lidstaat of op Belgisch niveau).

5:2 Inzake het groepstoezicht wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep bestaande uit een moederonderneming en haar dochterondernemingen, die minstens één kredietinstelling omvat (een "kredietinstellingsgroep"); en
  • beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep bestaande uit een moederonderneming en haar dochterondernemingen, zonder kredietinstellingen (een "beleggingsondernemingsgroep").

5:3 In het eerste geval wordt het toezicht op geconsolideerde basis geregeld in de bankwet[1] en in Verordening (EU) nr. 575/2013. Er zij dus verwezen naar het handboek governance voor de banksector, die de governanceregels die van toepassing zijn op groepen in detail toelicht, waarbij een onderscheid wordt gemaakt naargelang het een Belgische entiteit betreft die verantwoordelijk is voor de naleving van de prudentiële regels op geconsolideerde basis door de groep, dan wel een instelling die onder het recht van een andere lidstaat of een derde land ressorteert.

5:4 Voor het tweede geval heeft de Europese wetgever een nieuwe regeling vastgelegd in Verordening 2019/2033 en in de IFD, die wordt omgezet in de toezichtswet beursvennootschappen. Deze omzetting betreft zowel het toezicht op geconsolideerde basis op beleggingsondernemingsgroepen als het toezicht op de naleving van het groepskapitaalcriterium voor beleggingsondernemingsgroepen met een eenvoudiger structuur en risicoprofiel. Deze afwijkingsregeling houdt in dat de toezichthouder in plaats van prudentiële consolidatie toe te passen, de moederonderneming van de groep kan toestaan over voldoende kapitaal te beschikken om de boekwaarde van haar deelnemingen in de dochterondernemingen te stutten.

5:5 Alleen dit tweede geval komt hieronder aan bod. Het wordt in detail beschreven in Hoofdstuk IV, Afdeling III van de toezichtswet beursvennootschappen. Afdeling IV van datzelfde hoofdstuk heeft betrekking op het aanvullend conglomeraatstoezicht op beursvennootschappen, ongeacht of ze deel uitmaken van een kredietinstellingsgroep of van een beleggingsondernemingsgroep. Aangezien dit toezicht op Europees niveau wordt geregeld in Richtlijn 2011/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG en 2009/138/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat, wordt in Afdeling IV verwezen naar de omzetting van die richtlijn in de bankwet.

 

[1] Wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, die Richtlijn 2013/36/EU omzet.