With a little help from my friends: octrooien, technologische diffusie en productiviteit van bedrijven

Artikel gepubliceerd in het Economisch tijdschrift van 2022

Technologische diffusie: is innovatie ook gunstig voor niet-innoverende bedrijven?

Download het artikel Persbericht

Sinds 2019 wordt de volledige versie van de artikels van het Economisch Tijdschrift in het Engels gepubliceerd, met een digest in het Nederlands en het Frans.

Digest

1. Productiviteitspuzzel in belgië

België doet het bijzonder goed op het vlak van innovatie en O&O en is een van de best presterende Europese landen in dat domein. Sinds 2021 wordt België volgens het Europees innovatiescorebord als een ‘innovatieleider’ in de EU beschouwd. Deze indicator wordt berekend door de Europese Commissie (EC) en geeft een algemeen overzicht van de innovatieprestaties van landen door de gegevens van ongeveer 30 subindicatoren samen te voegen. Deze hebben betrekking op uiteenlopende aspecten zoals het belang van STEM (wetenschappen, technologie, engineering en wiskunde) in het onderwijssysteem, de beschikbaarheid van digitale infrastructuur, de ICT-vaardigheden, investeringen in O&O, het aantal octrooiaanvragen en de invloed van innovatie op de werkgelegenheid, verkoop en uitvoer. Samen met Zweden, Finland, Denemarken en Nederland is België een van de vijf EU-landen die bijzonder goed presteren op het vlak van innovatie.

Deze sterke prestatie blijkt ook uit de gegevens over de totale O&O-uitgaven. In 2020 – het meest recente beschikbare jaar – spendeerde België 3,5 % bbp aan O&O en dat was samen met Zweden het hoogste cijfer in de EU. Daarmee presteert België ruimschoots beter dan de Europese doelstelling van 3 % die aanvankelijk in het begin van de jaren 2000 in de Lissabon-strategie werd vastgelegd en waarop nog steeds wordt toegezien in het kader van het Europees Semester.

Zoals in de meeste landen nemen de ondernemingen het grootste deel van de Belgische O&O-uitgaven voor hun rekening. De overheid verleent echter ook veel steun: in totaal verstrekte de overheidssector voor ongeveer 0,6 % bbp aan middelen. In dit opzicht kan worden verwezen naar verschillende maatregelen om onderzoeksactiviteiten aan te trekken, zoals een gedeeltelijke vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers en fiscale stimuli voor intellectuele-eigendomsrechten zoals octrooien.

Voor de innovatie-output, waarvoor octrooien bij het Europese Octrooibureau (EOB) een nuttige indicator zijn, voert België de Europese ranglijst niet aan, maar is het toch een van de beter presterende landen.

Ondanks de grote innovatie-inspanningen is de productiviteitsgroei in België al decennia laag en blijft hij vertragen. De trendmatige vertraging is een algemeen verschijnsel in alle ontwikkelde economieën, maar de productiviteitsgroei is in België lager dan gemiddeld in het eurogebied of de VS. Tot de COVID-crisis de economie trof, was de productiviteitsgroei zelfs nauwelijks positief. In 2020 werd een opleving waargenomen, maar deze ontwikkeling was zeer tijdelijk in het kader van de COVID-crisis. In 2021 liep de groei van de arbeidsproductiviteit weer sterk terug. Dat is heel vreemd omdat we leven in een periode van snelle technologische verandering, met een veralgemeend gebruik van ICT, wat in principe de productiviteit zou moeten verhogen, zoals tijdens de verschillende golven van de industriële revolutie.

In eerder werk werd aangetoond dat de 10 % meest productieve bedrijven (de ‘grensbedrijven’) bijna volledig instaan voor de totale productiviteitsgroei en dat de productiviteitskloof tussen die bedrijven en de niet‑grensbedrijven geleidelijk groter wordt. De diffusie van technologie lijkt in België dus problemen op te leveren.

Er kunnen twee belangrijke bevindingen worden geformuleerd die van invloed kunnen zijn op de verspreiding van kennis binnen de Belgische economie. Ten eerste lijken de innovatie-inspanningen sterk geconcentreerd te zijn. Bij een uitsplitsing naar ondernemingsgrootte blijkt dat bijna de helft van alle O&O-uitgaven wordt verricht door ondernemingen met 500 of meer werknemers, terwijl kleine bedrijven met minder dan 10 werknemers, die 95 % van de ondernemingen uitmaken, slechts 5 % van de O&O-uitgaven voor hun rekening nemen. Bovendien zijn de kosten voor innovatie ook geconcentreerd in een beperkt aantal bedrijfstakken, zoals de farmaceutische sector. Een dergelijke hoge concentratie van de innovatie‑inspanningen in een gering aantal bedrijven is niet bevorderlijk voor een vlotte diffusie naar de rest van de economie, wat eenvoudiger zou zijn als de innovatie wijdverspreid is over bedrijven en branches.

Terwijl de hoge O&O-concentratie een kenmerkende eigenschap is van het Belgische innovatielandschap, is een tweede bevinding veel algemener van aard. Uit de gegevens over productiviteitsgroei die sinds het einde van de 19e eeuw beschikbaar zijn, blijkt dat de eerste twee golven van de industriële revolutie (die samenhingen met het veralgemeende gebruik van stoom en elektriciteit in industriële processen) tot aanzienlijke algemene productiviteitsstijgingen hebben geleid. Dat lijkt daarentegen niet het geval te zijn voor de derde golf van de technologische revolutie, die samenhangt met het massale gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT). Natuurlijk kwam die periode van sterke productiviteitsgroei voor de eerste twee golven pas met enige vertraging omdat de innovaties tijd nodig hadden om zich over het volledige economische weefsel te verspreiden. ICT is evenwel een wijdverbreid essentieel onderdeel van de moderne samenleving geworden, terwijl de productiviteitsgroei vanuit historisch oogpunt zeer laag blijft. Er werden meerdere hypotheses geformuleerd om deze beperkte doorwerking te verklaren en de precieze verklaring valt buiten het bestek van dit artikel. Ongetwijfeld speelt deze algemene bevinding over een beperkte technologische verspreiding ook een rol in de Belgische context.

2. Diffusie van innovatie

Innovatie is duidelijk gunstig voor het innoverende bedrijf aangezien het zijn productiviteit verhoogt en daardoor zijn concurrentiepositie tegenover andere ondernemingen versterkt. De beste situatie voor de economie als geheel is dat niet alleen de innoverende onderneming, maar ook andere bedrijven de vruchten kunnen plukken van die O&O-activiteiten. Een dergelijke verspreiding van innovatie naar andere bedrijven wordt technologische diffusie genoemd. Die verspreiding is niet alleen belangrijk omdat ze de totale productiviteit van de economie verhoogt, maar ook omdat aanzienlijke overheidsmiddelen worden gebruikt om innovatie te subsidiëren. Deze overheidssteun wordt natuurlijk veel beter aangewend als er zich overloopeffecten voordoen en andere bedrijven ook voordeel uit de innovaties kunnen halen. In dat geval kunnen overheidssubsidies nuttig zijn om de innovatie-inspanningen op te voeren tot het optimale niveau voor de economie.

3. Vier potentiële verspreidingskanalen

Als eerste stap worden vier potentiële verspreidingskanalen onderzocht.

Het eerste is sectorale diffusie, wat impliceert dat innovatie in een bedrijf een invloed kan hebben op de productiviteit in andere bedrijven die in dezelfde bedrijfstak actief zijn of, anders gezegd, dat de productiviteit kan afhangen van innovaties elders in dezelfde sector. In Grafiek 3 wordt dit geïllustreerd door een innovatie in het donkerblauwe bedrijf. De verklaring is concurrentie: als je concurrenten innoveren en productiever worden, gaat je concurrentievermogen erop achteruit behalve wanneer je zelf ook productiever wordt (‘leer van je concurrenten’).

Een tweede kanaal is geografische diffusie. In dat geval wordt de productiviteit beïnvloed door de innovaties van bedrijven in de buurt (voorgesteld door het lichtblauwe bedrijf in Grafiek 3). Dergelijke lokale doorwerkingen kunnen worden verklaard door lokale netwerken waarin ondernemers elkaar kennen, wat ervoor zorgt dat goede praktijken zich verspreiden, ongeacht de precieze aard van de activiteiten die de verschillende bedrijven uitoefenen (‘leer van je buren’). Dit kanaal wordt onderzocht omdat eerder onderzoek aantoonde dat de fysieke afstand tussen bedrijven een invloed heeft op hun handelsbetrekkingen en dat er relatief minder transacties plaatshebben wanneer de afstand tussen bedrijven toeneemt. De vraag is natuurlijk of deze bevinding ook geldt voor innovatie.

Het derde en vierde verspreidingskanaal omvat de economische banden, via de handelsbetrekkingen in de waardeketens. Deze kanalen worden achterwaartse en voorwaartse diffusie genoemd aangezien ze respectievelijk verwijzen naar de marktpartijen in een voorgaande stap (de leveranciers) of in een volgende stap (de klanten) van de waardeketen (voorgesteld door het groene en paarse bedrijf in Grafiek 3). Achterwaartse verspreiding impliceert dat de productiviteit van een bedrijf afhankelijk kan zijn van de innovaties bij zijn leveranciers (‘leer van je leveranciers’). Dit kan komen doordat leveranciers die nieuwigheden introduceren en productiever worden, en daardoor bijvoorbeeld betere machines afleveren, een invloed kunnen hebben op de productiviteit van hun klanten. Voorwaartse diffusie heeft betrekking op de resultaten van een bedrijf die worden beïnvloed door de innovaties van zijn klanten (‘leer van je klanten’). Een reden daarvoor kan zijn dat innoverende klanten ook van hun leveranciers productiviteitsverbeteringen verwachten. Als de leverancier dit nalaat, kan de klant ertoe besluiten elders te gaan inkopen, waardoor impliciet op de leveranciers enige druk om te innoveren wordt uitgeoefend.

Om de invloed van innovatie op de productiviteit via de verschillende verspreidingskanalen empirisch te analyseren, werden gegevens op bedrijfsniveau voor alle Belgische ondernemingen gebruikt voor de periode 2002-2017. Voor de productiviteit wordt de zichtbare arbeidsproductiviteit berekend en octrooien bij het Europese Octrooibureau (EOB) worden als een indicator voor hun innoverende activiteiten gehanteerd. Ten slotte worden de Belgische gegevens over btw-transacties tussen ondernemingen gebruikt om de handelsbetrekkingen (leveranciers, klanten) tussen bedrijven in kaart te brengen.

Afzonderlijk beschouwd lijken alle octrooivariabelen een statistisch significante invloed op de productiviteit te hebben, met uitzondering van de octrooien in het eigen arrondissement (zie de specificaties (1) tot (5) in Tabel 1). Dit resultaat geldt ook wanneer alle variabelen samen worden getest (zie specificatie (6)).

De grootste invloed komt van de eigen octrooien van het bedrijf. Dat is geen verrassing aangezien het vreemd zou zijn als een bedrijf meer zou profiteren van de innovaties van andere ondernemingen dan van de eigen inspanningen, die specifiek worden geleverd om aan de behoeften van de onderneming zelf te voldoen. In dat geval zouden bedrijven niet worden gestimuleerd om zelf te innoveren omdat het voordeliger zou zijn om gebruik te maken van de innovaties van andere bedrijven. Doordat andere bedrijven op dezelfde manier zouden redeneren, zou een dergelijke situatie schadelijk zijn voor de innovatiecapaciteit van de economie als geheel.

Naast de duidelijke en overheersende invloed van de eigen innovaties, tonen de resultaten ook duidelijk het bestaan aan van verspreiding via het sectorale kanaal en de beide economische kanalen. De productiviteit blijkt dus te stijgen bij innovaties door de concurrenten, leveranciers of klanten van bedrijven.

Er is daarentegen geen empirisch bewijs voor het geografische kanaal. Dit resultaat is ook niet echt verrassend. Voor ‘dagelijkse’ handelstransacties, zoals de aankoop van broodjes voor de lunch of andere kleine benodigdheden, is het niet onlogisch die te verrichten bij bedrijven in de onmiddellijke omgeving. Wanneer een ondernemer echter op zoek is naar innovatieve projecten, zal hij veeleer ondernemingen zoeken waarvan hij/zij weet dat ze innovatief zijn, ongeacht waar ze zijn gevestigd.

Interessant is dat dezelfde verspreidingsresultaten worden verkregen indien de steekproef enkel niet‑innoverende bedrijven omvat. Hoewel er voor deze bedrijven natuurlijk geen invloed is van eigen innovaties, aangezien ze zelf geen octrooien hebben, zijn de resultaten zeer vergelijkbaar met die van de volledige steekproef. Dit wijst erop dat er een zuiver verspreidingseffect plaatsvindt, waarbij de productiviteit van niet-innoverende bedrijven positief wordt beïnvloed door de innovaties van concurrenten, leveranciers of klanten.

In verband met de snelheid van de verschillende kanalen wijst die analyse op het verschil tussen de invloed van de eigen innovaties en het effect van de innovaties van anderen. Terwijl de eigen innovaties onmiddellijk een invloed uitoefenen, duurt het langer (tot vijf jaar) alvorens de productiviteit volledig wordt beïnvloed door de innovaties van concurrenten, leveranciers of klanten.

4. Vindt er willekeurige verspreiding plaats?

De significante resultaten voor drie kanalen betekenen niet noodzakelijk dat alle mogelijke diffusiekanalen zijn gedocumenteerd. Het is immers mogelijk dat andere verspreidingsmechanismen ook een rol spelen. Buitenlandse innovaties kunnen bijvoorbeeld binnenlandse bedrijven positief beïnvloeden via internationale handel of buitenlandse directe investeringen.

Er werd een eerste poging ondernomen om andere kanalen te zoeken door de praktische geldigheid van een extreem verspreidingskanaal na te gaan. Daarbij wordt de vraag gesteld of er diffusie plaatsvindt van bedrijven waarmee in principe geen enkele band bestaat. In dat geval zou er sprake zijn van een willekeurige verspreiding, aangezien de innovaties van welk bedrijf ook (geïllustreerd door een van de zwarte iconen in Grafiek 3) een invloed kan hebben op de productiviteit van andere ondernemingen in de economie.

De resultaten (zie specificatie (7) in Tabel 1) bevestigen ten eerste de bevindingen over de invloed van de eigen innovaties en van de drie vastgestelde diffusiekanalen. Ten tweede tonen ze aan dat de verspreiding van innovatie niet willekeurig is: innovatie ergens in de economie leidt niet ‘spontaan’ tot een hogere productiviteit elders. De conclusie is al met al dat enkel de eigen innovaties en de innovaties van ‘verbonden’ ondernemingen leiden tot een hogere productiviteit.

5. Beleidsaanbevelingen

Er kunnen enkele beleidsaanbevelingen worden afgeleid uit de resultaten van de analyse. Deze ondersteunen specifieke innovatiebevorderende beleidsmaatregelen aangezien niet enkel het innoverende bedrijf, maar ook andere (verbonden) bedrijven daarvan profiteren. Overheidssubsidies om O&O te stimuleren, zijn bijgevolg nuttig. Het is echter ook belangrijk om een uitgebreid industrieel beleid te voeren dat technologische diffusie mogelijk maakt. In deze context is het belangrijk om innovatieve bedrijven stevig te verankeren in het Belgische economische weefsel, bijvoorbeeld via banden met ondernemingen uit de verwerkende nijverheid. Dit vergt bijzondere aandacht voor buitenlandse investeringen en start-ups.