4.1.4.2. Samenstelling

4:68 De comités die overeenkomstig artikel 24 van de toezichtswet beursvennootschappen moeten worden opgericht, bestaan uitsluitend uit niet-uitvoerende bestuurders van het wettelijk bestuursorgaan en ten minste één onafhankelijk lid in de zin van artikel 3, 64° van de toezichtswet beursvennootschappen.

4:69 Overeenkomstig artikel 24, § 3 van de toezichtswet beursvennootschappen zorgen beursvennootschappen ervoor dat eenzelfde lid niet in meer dan drie comités zetelt.

4:70 De volgende maatregelen, die in overeenstemming zijn met paragraaf 53 van de richtsnoeren EBA/GL/2021/14, bevorderen de goede werking van de comités en worden - onder voorbehoud van strengere vereisten waarin voorzien is in het WVV[1] - derhalve aanbevolen als goede praktijk:

  • de voorzitter van het risicocomité mag geen voorzitter zijn van het wettelijk bestuursorgaan of van enig ander comité; en
  • de voorzitter van het risicocomité is onafhankelijk in de zin van artikel 3, 64° van de toezichtswet beursvennootschappen.

4:71   Indien overeenkomstig artikel 24 van de toezichtswet beursvennootschappen gespecialiseerde comités moeten worden ingesteld, beschikken de leden ervan over de specifieke deskundigheid als omschreven in de artikelen 26 tot en met 29 van de wet.

4:72   De NBB beoordeelt in het kader van haar prudentiële toezichtsopdracht de kennis en ervaring van de kandidaat-leden van de bovenvermelde comités en gaat ook na of de samenstelling en de procedures van deze comités voldoende waarborgen bieden opdat zij hun taak naar behoren kunnen vervullen[2].

 

[1] Artikel 30 van de toezichtswet beursvennootschappen bepaalt dat de artikelen 24, 26 en 28 geen afbreuk doen aan de bepalingen van het WVV over het auditcomité en het remuneratiecomité in genoteerde vennootschappen in de zin van artikel 1:11 van het WVV.

[2] In dit verband moet ervoor worden gezorgd dat de comités niet al te klein zijn, om te voorkomen dat er impasses ontstaan zodra een lid afwezig is.