Derde landen met een hoog risico: commentaar en aanbevelingen van de NBB

1. Beoogde situaties

In artikel 38 van de antiwitwaswet wordt bepaald dat financiële instellingen maatregelen van verhoogde waakzaamheid moeten toepassen wanneer zij verrichtingen uitvoeren voor of zakelijke relaties aanknopen of onderhouden met natuurlijke of rechtspersonen of met juridische constructies, zoals trusts of fiducieën, die gevestigd zijn in een derde land met een hoog risico.

Onder “derde land met een hoog risico” dient overeenkomstig artikel 4, 9°, van de antiwitwaswet te worden verstaan:

  • een derde land (d.w.z. een land dat geen deel uitmaakt van de EER) waarvan de regelgeving ter bestrijding van WG/FT door de Europese Commissie is aangemerkt als een regelgeving die strategische tekortkomingen vertoont die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Europese Unie: in dat opzicht zij verwezen naar de lijst van de betrokken landen die is opgenomen als bijlage bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van 14 juli 2016 en die regelmatig wordt bijgewerkt op basis van een door de Commissie opgestelde methodologie (zie de website van de Commissie, financial crime section); of
  • een derde land dat door (i) de FAG, (ii) het Ministerieel Comité voor de coördinatie van de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst, (ii) de Nationale Veiligheidsraad of (iv) de onderworpen entiteit zelf is aangemerkt als een land met een hoog geografisch risico: er zij benadrukt dat de entiteiten overeenkomstig artikel 19, § 2, van de antiwitwaswet in hun risicobeoordeling rekening moeten houden met de in bijlage III bij de antiwitwaswet vermelde criteria die wijzen op een potentieel hoger risico, waaronder de geografische risicofactoren (zie de pagina “Individuele risicobeoordeling”). Er wordt in het bijzonder ook verwezen naar de EBA Richtsnoeren van 1 maart 2021 betreffende risicofactoren.

Voor meer informatie over de landen die zijn aangemerkt als landen “met een hoog risico” zij verwezen naar de website van de Thesaurie. De NBB benadrukt dat de verplichting om maatregelen van verhoogde waakzaamheid toe te passen, voor al deze landen geldt ongeacht of ze werden geïdentificeerd als “derde land met een hoog risico” door de Europese Commissie, de FAG, het Ministerieel Comité voor de coördinatie van de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst, de Nationale Veiligheidsraad of de onderworpen entiteit, en ongeacht de hoedanigheid van de daar gevestigde persoon (cliënt, lasthebber of uiteindelijke begunstigde).

2. Maatregelen van verhoogde waakzaamheid

Ook in het bijzondere geval van verhoogde waakzaamheid bedoeld in artikel 38 van de antiwitwaswet dient overeenkomstig artikel 19, § 2, van de Wet een individuele risicobeoordeling te worden uitgevoerd met inachtneming van alle risicofactoren die verbonden zijn aan de zakelijke relatie of aan de occasionele verrichting, teneinde de geschikte intensiteit te bepalen van de verscherpte waakzaamheidsmaatregelen die ten uitvoer moeten worden gelegd om deze risico’s op passende wijze te kunnen beheren en beperken. Voor meer informatie hierover zij verwezen naar de pagina “Algemene commentaar op de gevallen van verhoogde waakzaamheid”, waarvan de inhoud is overgenomen uit de memorie van toelichting bij de antiwitwaswet, en naar de pagina “Individuele risicobeoordeling”.

De NBB raadt aan om de intensiteit van de te nemen waakzaamheidsmaatregelen vast te leggen in de interne procedures van de instelling. Hierbij dient niet alleen rekening te worden gehouden met de redenen die ten grondslag liggen aan de beslissing die op internationaal, Europees of nationaal niveau of door de instelling zelf wordt genomen om een land aan te merken als land “met een hoog risico” – aangezien deze redenen en dus ook de op grond daarvan genomen maatregelen sterk kunnen verschillen van land tot land– maar ook met het al dan niet bestaan van andere factoren die op een hoog risico wijzen en die verband houden met de betrokken verrichting of zakelijke relatie. Daartoe moet rekening worden gehouden met alle kenmerken van de verrichting of de zakelijke relatie, met name de aard en het doel ervan, en met de omvang van de bedragen in kwestie. Naast de maatregelen van verhoogde waakzaamheid dienen ook eventuele maatregelen inzake financiële embargo's of bevriezing van tegoeden te worden toegepast. Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op dezelfde landen (voor meer informatie hierover zij verwezen naar de pagina “Financiële embargo's en bevriezing van tegoeden”).

Wanneer op internationaal, Europees of nationaal niveau of door de instelling zelf wordt beslist om een grondgebied aan te merken als “land met een hoog risico”, wordt deze beslissing doorgaans gevolgd (i) door een inventarisatie van alle door de financiële instelling aangeknoopte zakelijke relaties waarbij in het desbetreffende land gevestigde natuurlijke of rechtspersonen of juridische constructies zijn betrokken, in welke hoedanigheid ook, (ii) door een nieuw onderzoek van het risiconiveau van deze relaties aan de hand van de over het betrokken land beschikbare informatie, en (iii) door een formeel besluit van de effectieve leiding om de voornoemde relatie voort te zetten of te beëindigen.

3. Mogelijkheid tot afwijking: Belgische moederondernemingen

Wanneer een moederentiteit naar Belgisch recht aan het hoofd staat van een groep als gedefinieerd in artikel 4, 22°, van de antiwitwaswet (zie de pagina “Definities”) die een in een derde land met een hoog risico gevestigd(e) bijkantoor of dochteronderneming omvat, moet deze moederentiteit het betrokken bijkantoor of de betrokken dochteronderneming met toepassing van artikel 13, § 3, tweede lid, van de antiwitwaswet in principe verplichten om maatregelen van verhoogde waakzaamheid toe te passen ten aanzien van haar eigen lokaal cliënteel. Artikel 38, tweede lid van de antiwitwaswet bepaalt echter dat de financiële instellingen deze bijkantoren en dochters “op basis van een bijzondere risicobeoordeling [mogen] toestaan niet automatisch maatregelen van verhoogde waakzaamheid toe te passen, op voorwaarde dat ze zich ervan vergewissen dat de betrokken bijkantoren en dochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures”.

Voor de maatregelen die de NBB aanbeveelt wanneer gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid tot afwijking, zij verwezen naar punt 3.2 van de pagina “Belgische moederondernemingen”.

Tot slot wordt eraan herinnerd dat de financiële instellingen conform artikel 14 van de antiwitwaswet geen bijkantoor of vertegenwoordigingskantoor mogen openen of rechtstreeks of onrechtstreeks een dochteronderneming mogen verwerven of oprichten in een van de landen die door de Koning zijn aangewezen met toepassing van artikel 54 van de Wet. Tot op heden is er echter geen dergelijk koninklijk besluit genomen ten aanzien van een derde land.

4. Internecontrolemaatregelen

Van de financiële instellingen wordt verwacht dat zij periodiek en doorlopend de geschiktheid controleren van de organisatorische maatregelen die worden ingevoerd om te voldoen aan de door artikel 38 van de antiwitwaswet opgelegde verplichtingen tot doorlopende waakzaamheid die met name bedoeld zijn om te waarborgen dat elke instelling afdoende op de hoogte is van alle landen die op internationaal, Europees of nationaal niveau zijn aangemerkt als landen “met een hoog risico”. De NBB verwacht in het bijzonder dat de interneauditfunctie specifiek aandacht besteedt aan de geschiktheid en de doeltreffendheid van de door de financiële instellingen ten uitvoer gelegde maatregelen van verhoogde waakzaamheid.