De Rechtbank van koophandel te Brussel geeft de Nationale Bank en de Belgische Staat gelijk in het geschil over de overdracht van de goudmeerwaarden

De Rechtbank heeft daarmee bevestigd dat de aandeelhouders van de Nationale Bank geen enkele aanspraak kunnen maken op de meerwaarden die zij realiseert op goudverkopen.

De Bank herinnert eraan dat ze die overdrachten uiteraard heeft verricht overeenkomstig de wetten die deze materie regelen. Ze heeft ook steeds volgehouden dat de overdrachten van gerealiseerde goudmeerwaarden aan de Schatkist niet alleen overeenstemden met de wet maar ook billijk waren. De goudreserves van een centrale bank zijn immers verbonden aan het door de Staat toegekende privilege om bankbiljetten uit te geven alsook aan de resultaten van de nationale economie. Ze maken deel uit van de externe reserves van het land, die in België door de Nationale Bank worden aangehouden en beheerd in het algemeen belang, onder meer om naar behoren het monetaire en wisselkoersbeleid te voeren. Het is derhalve niet verwonderlijk dat, overeenkomstig art. 30 van de organieke wet van de Bank, de gerealiseerde goudmeerwaarden niet worden opgenomen in de onder de aandeelhouders te verdelen winst. Ze werden krachtens andere wetten aangewend om een deel van de overheidsschuld in deviezen af te lossen of om het Zilverfonds te financieren.

In navolging van verscheidene andere, reeds door het Arbitragehof en de Rechtbank van koophandel uitgesproken beslissingen, bevestigt het vandaag gewezen vonnis nogmaals de gegrondheid van de altijd door de Bank en de Staat verdedigde standpunten.

Als centrale bank van het land zijn haar bestuur en de verdeling van haar inkomsten onderworpen aan een specifiek wettelijk en statutair kader dat geen enkele belegger te goeder trouw kan negeren.