De financiële stabiliteit verzekeren en toezicht houden op het financiële systeem

Naast monetaire stabiliteit vormt de handhaving van een efficiënt en betrouwbaar financieel stelsel voor iedere moderne centrale bank een belangrijke doelstelling.

De oorzaken voor de instabiliteit van het financiële stelsel kunnen veelvoudig zijn. Ze kunnen voortvloeien uit onevenwichtigheden die inherent zijn aan het financiële stelsel, met name als gevolg van het nemen van te grote risico’s op het niveau van de financiële instellingen of van de economische actoren. Ze kunnen ook van externe aard zijn, en bijvoorbeeld voortkomen uit de zogenaamde reële sfeer. Daarnaast kan de instabiliteit nog worden versterkt door inadequate macro-economische en macroprudentiële beleidsmaatregelen.

De financiële crisis van 2007–2008 heeft aangetoond dat het prudentieel toezicht zoals dat voor de crisis bestond, aan een grondige herziening toe was, zowel op internationaal als op Belgisch vlak, en, in het bijzonder, dat het ontbrak aan een gedegen macroprudentieel toezicht. In 2011 werd van start gegaan met de hervorming van het financieel toezicht in België, om de macro- en microprudentiële aspecten van dit toezicht te versterken en om de convergentie van de toezichtspraktijken op Europees niveau te verzekeren.

Wat het macroprudentieel beleid betreft, bepaalt de wet van 25 april 2014 dat de Bank:

  • met name zorgt voor de opsporing, de beoordeling en de opvolging van de verschillende factoren en ontwikkelingen die de stabiliteit van het financiële stelsel kunnen aantasten,
  • door middel van aanbevelingen bepaalt welke maatregelen de diverse betrokken autoriteiten ten uitvoer zouden moeten leggen om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel als geheel, met name door de robuustheid van het financiële stelsel te versterken, door systeemrisico’s te voorkomen en door de gevolgen van een eventuele verstoring te beperken, en
  • met dat doel de onder haar bevoegdheid vallende maatregelen vaststelt.

Wat het microprudentieel beleid betreft, berust het toezichtssysteem dat op 1 april 2011 werd ingevoerd op twee pijlers (Twin peaks):

  • het integraal toezicht op banken, verzekeringsondernemingen en andere financiële instellingen, dat toevertrouwd is aan de Nationale Bank;
  • het toezicht op de financiële markten en de consumentenbescherming, die onder de bevoegdheid vallen van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA).

De Nationale Bank is dus verantwoordelijk voor het toezicht op de individuele financiële instellingen, wat het microprudentieel toezicht wordt genoemd, en voor het macroprudentieel toezicht dat betrekking heeft op de goede werking van het financiële stelsel als geheel. Het toezicht op de kredietinstellingen werd overigens versterkt om met name rekening te houden met de invoering van een Bankenunie in de Europese Unie. Deze Bankenunie berust op drie pijlers: een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk depositogarantiestelsel.

Bovendien oefent de Bank toezicht uit op de betalings- en effectenvereffeningsstelsels : zij ziet toe op de goede werking van deze systemen en garandeert hun doeltreffendheid en soliditeit.

De Bank werd aangeduid als sectorale overheid voor de sector financiën en als inspectiedienst, in de zin van de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren.

De coördinatie van het beheer van de financiële crisissen werd aan de Bank toegewezen; voor kredietinstellingen vervult zij deze opdracht binnen het Europese kader voor herstel en afwikkeling. Het Afwikkelingscollege vervult taken in verband met de afwikkeling van kredietinstellingen die in de bankwet zijn beschreven.

De Sanctiecommissie oordeelt over het opleggen door de Bank van de administratieve geldboetes en dwangsommen waarin voorzien is door de wetten die van toepassing zijn op de instellingen waarop zij toezicht uitoefent.

De Bank is bovendien belast met het bevorderen van de uitwisseling van gegevens en analyses met betrekking tot de risico’s voor de financiële stabiliteit, en met het creëren van de gewenste synergieën ter zake.