Bescherming van de melders

Wettelijk en reglementair kader

Commentaar en aanbevelingen van de NBB

1. Vrijstelling van aansprakelijkheid voor de melders

In artikel 57 van de antiwitwaswet wordt bepaald dat de verstrekking van informatie te goeder trouw aan de CFI geen inbreuk vormt op ongeacht welke op grond van een contract opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie, en dat deze melding niet tot nadelig of discriminatoir optreden van de werkgever mag leiden. Daarnaast blijft de immuniteit van de melder onaangetast zelfs wanneer deze niet precies op de hoogte was van de onderliggende criminele activiteit, en zelfs als later blijkt dat er geen enkele illegale activiteit verbonden was aan de verrichting die aan de CFI werd gemeld.

Wanneer een financiële instelling bijvoorbeeld vermoedde of redelijke gronden had om te vermoeden dat bepaalde geldmiddelen van illegale herkomst waren, en dat die illegale herkomst fiscale fraude kon zijn, kan zij door de cliënt niet aansprakelijk worden gesteld op grond van het feit dat zij vooraf niet had vastgesteld dat het om ernstige fiscale fraude ging.

Er moet echter geoordeeld kunnen worden dat de melding te goeder trouw werd verricht. Dit betekent dat de melding niet werd uitgevoerd met als doel de cliënt te benadelen en niet gebaseerd is op informatie waarvan de entiteit wist dat ze onjuist was. Bovendien kan er maar sprake zijn van goede trouw wanneer de onderworpen entiteit niet kennelijk tekortgeschoten is in haar verplichting om een aandachtig onderzoek te verrichten zoals bedoeld in artikel 35, § 1, 1°, van de antiwitwaswet, of in haar verplichting om atypische verrichtingen te analyseren overeenkomstig artikel 45, § 1, van de voornoemde wet, en wanneer niet geoordeeld kan worden dat de meldende financiële instelling diende te weten of in ieder geval niet onwetend kon zijn van het feit dat de verrichtingen waarvoor er een melding van een vermoeden werd verricht, geen verband hielden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.  Dit betekent dat de AMLCO’s van de financiële instellingen in hun onderzoek van de betrokken verrichting op passende wijze rekening moeten houden met alle relevante informatie die de financiële instelling in haar bezit heeft betreffende de cliënt, de zakelijke relatie en de verrichting.  In dit verband wordt verwezen naar de pagina “Analyse van atypische feiten en verrichtingen”.

2. Anonimiteit van de melders

Artikel 58 van de antiwitwaswet strekt ertoe de melders te beschermen tegen bedreigingen of daden van agressie.  Zo is het wettelijk verboden voor de procureurs des Konings, de onderzoeksrechters, de buitenlandse tegenhangers van de CFI, het OLAF, de arbeidsauditeur, het SIOD, de minister van Financiën, de Staatsveiligheid, de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst van het Leger alsook voor het OCAD om een kopie te verkrijgen van de meldingen van een vermoeden, zelfs indien de CFI aan hen informatie meedeelt.

In de praktijk is het zo dat, wanneer de CFI informatie ontvangt, zij deze kruist met informatie die werd verstrekt door of gevraagd aan de autoriteiten, organisaties en onderworpen entiteiten die zij krachtens de Wet mag ondervragen. Voor de eventuele verstrekking van het dossier aan het Parket of aan de hierboven opgesomde autoriteiten wordt dus uitgegaan van meerdere informatiebronnen zonder dat de oorspronkelijke melding erin wordt opgenomen.  Indien de leden van de CFI, haar personeelsleden, de leden van de politiediensten en de andere ambtenaren die bij haar gedetacheerd zijn, alsook de externe deskundigen waarop zij een beroep doet, worden opgeroepen om voor de rechter te getuigen, is het hen evenmin toegestaan om de identiteit van de melders van een vermoeden te onthullen.

3. Bescherming van de gerechtelijke overheden

De bescherming van de AMLCO’s die vermoedens melden en van de financiële instellingen die hen tewerkstellen, wordt nog verder versterkt door artikel 59 van de antiwitwaswet, waarin wordt bepaald dat de autoriteiten die bevoegd zijn inzake onderzoek en vervolging, zoals de CFI of de parketten, specifieke maatregelen moeten nemen om hen wettelijk te beschermen tegen eventuele bedreigingen, vergeldingsmaatregelen of daden van agressie.

Melders die zouden worden blootgesteld aan dergelijke bedreigingen, vergeldingsmaatregelen of daden van agressie of aan een nadelig of discriminerend optreden van hun werkgever omdat zij een vermoeden van WG/FT hebben gemeld, intern of aan de CFI, kunnen bovendien een klacht indienen bij de bevoegde autoriteiten, en dit onverminderd de mogelijkheid om gebruik te maken van het meldingsmechanisme dat door de NBB is ingesteld krachtens artikel 90 van de antiwitwaswet (externe whistleblowing).

Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de antiwitwaswet (zie de pagina “Voornaamste referentiedocumenten”) en naar de pagina “Externe whistleblowing”.