Nationale samenwerking: commentaar en aanbevelingen van de NBB

In Boek IV van de antiwitwaswet werd bij de wet van 20 juli 2020 een Titel 5 ingevoegd die gewijd is aan de samenwerking tussen de betrokken autoriteiten en waarin de grenzen worden vastgelegd van het beroepsgeheim waaraan zij gebonden zijn. Zo wordt dit beroepsgeheim met name opgeheven wanneer het een belemmering zou kunnen vormen voor de samenwerking. Evenzo wordt in artikel 36/13 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België bepaald welke uitzonderingen van toepassing zijn op het beroepsgeheim van de NBB in het kader van haar opdracht op het gebied van de voorkoming van het witwassen van geld en van de financiering van terrorisme. Boek IV, Titel 5 van de antiwitwaswet omvat drie hoofdstukken: het eerste bevat gemeenschappelijke bepalingen voor de twee volgende hoofdstukken (artikelen 120/2 en 120/3), het tweede betreft de nationale samenwerking (artikelen 121 tot 121/2) en het laatste de internationale samenwerking (zie de pagina Internationale samenwerking).

1. Gemeenschappelijke bepalingen voor nationale en internationale samenwerking

In artikel 120/2 van de Wet worden een aantal begrippen gedefinieerd die worden gebruikt in Titel 5. Deze bepaling moet worden gelezen in samenhang met artikel 4, 17° van de antiwitwaswet, waarin met name het begrip “toezichtautoriteiten” wordt gedefinieerd als de autoriteiten bedoeld in artikel 85 van de Wet. Op basis van deze definitie wordt in artikel 120/2 een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van toezichtautoriteiten: de “financiële toezichtautoriteiten”(1°) enerzijds en de “toezichthouders” (7°) anderzijds. Dit onderscheid is theoretisch in België: het gaat in beide gevallen om dezelfde autoriteiten, namelijk de NBB, de FSMA en de FOD Economie. Zij zullen nu eens als toezichthouders, dan weer als financiële toezichtautoriteiten worden gekwalificeerd, naargelang wordt verwezen naar hun bevoegdheid om toezicht te houden op de naleving van de antiwitwasbepalingen of hun bevoegdheid om toezicht te houden op de naleving van de regels van financiële aard, ook “prudentiële” regels genoemd indien het om de regels gaat waarop de NBB toezicht uitoefent.

In artikel 120/3 wordt een finaliteitsbeginsel ingevoerd voor de financiële toezichtautoriteiten, dat betrekking heeft op de manier waarop zij gebruikmaken van de vertrouwelijke informatie waarvan zij kennis krijgen in hun hoedanigheid van SWG/FT-toezichtautoriteit. Ditzelfde beginsel is ook opgenomen in artikel 36/12/4 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België.

De Richtsnoeren van de EBA van 16 december 2021 voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen prudentiële toezichthouders, AML/CFT-toezichthouders en financiële-inlichtingeneenheden overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU beschrijven in detail hoe deze autoriteiten moeten samenwerken en informatie uitwisselen in het kader van het toezicht, met name de vergunningverlening, en de monitoring van de bedrijfsvoering, waaronder risicobeoordeling en het opleggen van maatregelen en sancties zoals de intrekking van de vergunning.

2. Specifieke bepalingen voor nationale samenwerking

De nationale samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de (Belgische) toezichtautoriteiten onderling en tussen de (Belgische) toezichtautoriteiten en de CFI zijn juridisch verankerd in artikel 121 van de antiwitwaswet (dat vanaf het begin in de Wet is opgenomen). Alle Belgische toezichtautoriteiten zijn voortaan onderworpen aan een wettelijk beroepsgeheim dat gelijkwaardig is met dat waaraan de NBB is gebonden, waardoor alle wettelijke belemmeringen voor de uitwisseling van vertrouwelijke informatie die noodzakelijk is voor de uitoefening van het toezicht zijn weggenomen.

Zo werkt de NBB in de praktijk met name samen met de volgende Belgische autoriteiten:

  1. de CTIF;
  2. de FSMA;
  3. de FOD Financiën (Thesaurie);
  4. de FOD Economie.

De samenwerking met de FSMA, de FOD Financiën (Thesaurie) en de FOD Economie is van bijzonder groot belang voor het waarborgen van de algemene coherentie van de toezichtsacties wanneer verschillende financiële instellingen in eenzelfde groep onder de bevoegdheid van verschillende toezichtautoriteiten vallen of wanneer eenzelfde financiële instelling gelijktijdig onder de toezichtsbevoegdheden van twee autoriteiten valt. In het kader van deze samenwerking moeten deze autoriteiten alle informatie uitwisselen die nuttig is voor de uitoefening van hun respectieve toezichtsbevoegdheden, met name wat betreft:

  • de modaliteiten inzake governance en organisatie van de betrokken financiële instellingen en de beoordeling hiervan door de autoriteiten;
  • de gedragslijnen, procedures en interne controle van deze financiële instellingen en de beoordeling hiervan door de autoriteiten;
  • de informatie die met name in het kader van de door deze autoriteiten vereiste ad-hoc- of periodieke rapporteringen wordt verstrekt door de financiële instellingen;
  • de beoordeling van de aan deze financiële instellingen verbonden WG/FT-risico’s door deze autoriteiten;
  • de vaststellingen van de autoriteiten met betrekking tot de naleving van de verplichtingen inzake SWG/FT door deze financiële instellingen;
  • de door deze autoriteiten beoogde of uitgevoerde toezichtsacties, de resultaten daarvan en de beslissingen die daaruit kunnen voortvloeien;
  • enz.

Deze samenwerking kan ook leiden tot gecoördineerde of zelfs gezamenlijke toezichtsacties. Zo kunnen vertegenwoordigers van de FSMA, van de FOD Financiën (Thesaurie) of de FOD Economie waar relevant betrokken zijn bij de SWG/FT-inspecties die ter plaatse worden uitgevoerd door de diensten van de NBB, of omgekeerd. Deze samenwerking doet echter geen afbreuk aan de wettelijke toezichtsbevoegdheden die respectievelijk zijn toegekend aan elk van deze autoriteiten ten aanzien van de betrokken financiële instellingen.

De samenwerking van de NBB met de CFI verschilt van die met de andere drie voornoemde Belgische autoriteiten omdat de taken van de CFI van een andere aard zijn dan de aan de NBB toevertrouwde taken. Als “financiële inlichtingeneenheid” oefent de CFI immers geen toezicht uit op onderworpen financiële instellingen en beschikt zij dus niet noodzakelijkerwijs over nauwkeurige informatie betreffende bijvoorbeeld de governance, de organisatie, de interne procedures enz. van de financiële instellingen. Doordat de CFI echter meldingen van vermoedens van de financiële instellingen ontvangt, kan zij worden gealerteerd door het atypische meldingsgedraging van bepaalde instellingen (bv. systematisch laattijdige melding van vermoedens of systematisch laattijdig antwoorden op verzoeken om inlichtingen van de CFI, regelmatige gebrekkige en onvolledige meldingen, meldingen die niet berusten op vermoedens enz.). Dergelijke informatie is van nature nuttig voor de uitoefening van de toezichtsbevoegdheden van de NBB.

Om te waarborgen dat dergelijke informatie ter kennis van de toezichtautoriteiten wordt gebracht telkens wanneer dit nuttig is, wordt enerzijds in artikel 83, § 2, 3°, van de antiwitwaswet bepaald dat het beroepsgeheim waaraan de CFI is gebonden, niet van toepassing is op de mededeling aan de toezichtautoriteiten van alle informatie die voor die autoriteiten nuttig is voor de uitoefening van hun toezichts- en sanctiebevoegdheden. Anderzijds worden in artikel 121, § 2, van de antiwitwaswet de CFI en de Belgische toezichtautoriteiten, met name de NBB, verplicht om onderling samen te werken en alle informatie uit te wisselen die nuttig is voor de uitoefening van hun bevoegdheden bepaald bij of krachtens deze wet.

Om deze nationale samenwerking en uitwisseling van informatie concreet en efficiënt te organiseren en om, in voorkomend geval, te voorzien in een minimumfrequentie voor deze uitwisselingen, kunnen de betrokken autoriteiten het wenselijk achten om de modaliteiten ervan vast te leggen in een “Memorandum of Understanding” (MoU). Momenteel heeft de NBB MoU’s ondertekend met de FSMA (zie het algemeen samenwerkingsprotocol van 14 maart 2013) en met de CFI (zie het samenwerkings- en informatie-uitwisselingsprotocol van 17 september 2019).

Daarnaast hebben de beroepsverenigingen die de financiële sector vertegenwoordigen, de toezichtautoriteiten (waaronder de NBB), de CFI en de Thesaurie op 17 juni 2021 een  samenwerkingsprotocol ondertekend voor de oprichting van een platform voor publiek-private samenwerking ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (het zogenaamde “AML-platform”). Dit platform is bedoeld om de doeltreffendheid op het gebied van SWG/FTP te vergroten door de uitwisseling van informatie en het overleg tussen de deelnemers te bevorderen. Het doet echter geen afbreuk aan de reeds bestaande overlegstructuren en -kanalen, met name (i) de in de antiwitwaswet bedoelde coördinatieorganen voor SWG/FTP, die uitsluitend bestaan uit overheidsorganen (waaronder de NBB) en die hoofdzakelijk tot doel hebben de bij de wet vereiste “nationale risicobeoordeling” op te stellen, alsook (ii) de gebruikelijke vormen van bilateraal overleg, in het bijzonder het overleg tussen de NBB en de beroepsverenigingen van de financiële sector. Het AML-platform heeft onder meer tot taak richtsnoeren voor te stellen en feedback te verschaffen over de toepassing van de wettelijke SWG/FTP-verplichtingen, met name de verplichtingen betreffende de opsporing en melding van verdachte verrichtingen.