Staten zonder of met een lage belasting: commentaar en aanbevelingen van de NBB

1. Beoogde situaties

Artikel 39 van de antiwitwaswet bepaalt dat de financiële instellingen maatregelen van verhoogde waakzaamheid moeten toepassen, “inzonderheid rekening houdend met het risico op het witwassen van geld afkomstig uit al dan niet georganiseerde ernstige fiscale fraude”, ten aanzien van:

  1. alle verrichtingen, met inbegrip van het in ontvangst nemen van geldmiddelen, die verband houden met een Staat zonder of met een lage belasting;  
  2. alle zakelijke relaties in het kader waarvan:
    • verrichtingen worden uitgevoerd, daaronder begrepen het in ontvangst nemen van geldmiddelen, die verband houden met een Staat zonder of met een lage belasting, of
    • waarbij natuurlijke of rechtspersonen of juridische constructies, zoals trusts of fiducieën, die gevestigd zijn in of ressorteren onder het recht van een Staat zonder of met een lage belasting, betrokken zijn in welke hoedanigheid ook.

Staat zonder of met een lage belasting” verwijst naar een van de belastingparadijzen die zijn opgenomen in de lijst die wordt opgesteld bij een koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 307, § 1/2, derde lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (“WIB 92”). 

Concreet gaat het om een dertigtal staten waar geen stelsel van vennootschapsbelasting bestaat of waar de inkomstenbelasting voor de vennootschappen minder bedraagt dan een bepaald nominaal tarief (10 %).

Aangezien deze lijst regelmatig wordt bijgewerkt, raadt de NBB de financiële instellingen aan om de nodige maatregelen te nemen zodat hun kennis van deze lijst altijd actueel is.

De NBB benadrukt bovendien dat de in artikel 39 van de antiwitwaswet opgenomen verplichting om maatregelen van verhoogde waakzaamheid te nemen ten aanzien van verrichtingen en zakelijke relaties die verband houden met een van de Staten zonder of met een lage belasting die worden opgesomd in het KB/WIB 92 geen afbreuk doet aan de verplichting om overeenkomstig artikel 19, § 2, van de antiwitwaswet maatregelen van verhoogde waakzaamheid te nemen ten aanzien van elke verrichting of zakelijke relatie waarvan wordt vastgesteld dat ze een hoog WG/FT-risico inhoudt. Vanuit het oogpunt van het risico op het witwassen van geld afkomstig uit al dan niet georganiseerde ernstige fiscale fraude gaat het hier onder meer om de verrichtingen en zakelijke relaties die geen verband houden met de in artikel 39 van de Wet bedoelde landen maar die een gelijksoortige band hebben met een land met vergelijkbare risico’s. In dit verband zij verwezen naar de pagina “Waakzaamheid ten aanzien van zakelijke relaties en occasionele verrichtingen en opsporing van atypische feiten en verrichtingen”.

2. Maatregelen van verhoogde waakzaamheid

De in artikel 39 van de antiwitwaswet bepaalde specifieke verplichting tot verhoogde waakzaamheid houdt in dat een grondig onderzoek moet worden uitgevoerd van elke verrichting en elke zakelijke relatie waarvan is vastgesteld dat ze verband houdt met een van de belastingparadijzen op de door de Koning opgestelde lijst. In voorkomend geval moet dit grondig onderzoek de financiële instelling die een dergelijk verband detecteert, in staat stellen te bepalen of er overeenkomstig artikel 47 van de Wet geen vermoeden aan de CFI moet worden gemeld met betrekking tot de betrokken verrichting of zakelijke relatie, “inzonderheid rekening houdend met het risico op het witwassen van geld afkomstig uit al dan niet georganiseerde ernstige fiscale fraude” dat als gevolg van dit verband aan deze verrichting of relatie is verbonden.

De NBB benadrukt echter dat een financiële instelling met toepassing van het in artikel 47, § 1, tweede lid, van de antiwitwaswet beschreven beginsel een atypische verrichting als verdacht moet aanmerken wanneer zij op basis van de analyse van deze verrichting oordeelt dat zij weet, vermoedt of redelijke gronden heeft om te vermoeden dat de betrokken geldmiddelen een illegale herkomst hebben, zoals ernstige fiscale fraude, zonder dat zij daarnaast moet bepalen of deze fiscale fraude effectief voldoet aan de juridische voorwaarden om te worden aangemerkt als “al dan niet georganiseerde ernstige fiscale fraude”.  Het is de taak van de CFI, waaraan deze verdachte verrichting moet worden gemeld, om aan de hand van een grondigere analyse vast te stellen of er al dan niet sprake is van onderliggende ernstige fiscale fraude. Voor meer informatie hierover zij verwezen naar punt 2.1 van de pagina “Analyse van atypische feiten en verrichtingen” en, in het bijzonder, naar de paragraaf over het witwassen van geld afkomstig van al dan niet georganiseerde ernstige fiscale fraude.

Er zij bovendien benadrukt dat de maatregelen van verhoogde waakzaamheid die met toepassing van artikel 39 van de antiwitwaswet ten uitvoer moeten worden gelegd, evenredig dienen te zijn met het overeenkomstig artikel 19, § 2, van de Wet beoordeelde risiconiveau. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de pagina “Algemene commentaar op de gevallen van verhoogde waakzaamheid”, waarvan de inhoud is overgenomen uit de memorie van toelichting bij de antiwitwaswet. De NBB raadt bijgevolg aan om de intensiteit van de te nemen waakzaamheidsmaatregelen overeenkomstig de individuele risicobeoordeling vereist door het voornoemde artikel 19 van de Wet (zie de pagina “Individuele risicobeoordeling”) te bepalen in de interne procedures van de instelling, afhankelijk van het al dan niet bestaan van andere factoren die op een hoog risico wijzen en die verband houden met de betrokken verrichting of zakelijke relatie. Daartoe moet rekening worden gehouden met alle kenmerken van de verrichting of de zakelijke relatie, met name de aard en het doel ervan, en met de omvang van de bedragen in kwestie.

Over het algemeen omvat de specifieke omkadering van een verrichting of zakelijke relatie waarvan is vastgesteld dat ze verband houdt met een belastingparadijs, maatregelen die bedoeld zijn om een hoge mate van zekerheid te verkrijgen over:

  • de oorsprong van de geldmiddelen die het voorwerp uitmaken van de betrokken verrichting; en
  • de identiteit van alle personen die betrokken zijn bij de zakelijke relatie in kwestie, ongeacht of het gaat om natuurlijke of rechtspersonen of juridische constructies zoals trusts of fiducieën en, in het bijzonder, de identiteit van de uiteindelijke begunstigden van deze personen.

Voor het opsporen van verrichtingen of feiten die verband zouden kunnen houden met het witwassen van geld afkomstig van ernstige fiscale fraude moeten de financiële instellingen immers volledig op de hoogte zijn van de identiteit van de natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of de uiteindelijke zeggenschap hebben over de vennootschappen of juridische constructies waarmee zij zakelijke relaties aanknopen.

De verplichting om de uiteindelijke begunstigden te identificeren van cliënten die vennootschappen of juridische constructies zijn, wordt in artikel 23 van de antiwitwaswet beschreven als een resultaatsverbintenis; aangezien de onderworpen entiteit gewoonlijk niet rechtstreeks in contact komt met de uiteindelijke begunstigden, wordt de verplichting om hun identiteit te verifiëren daarentegen wettelijk gedefinieerd als een middelenverbintenis.

De verplichtingen tot identificatie en verificatie van de identiteit van de bij een zakelijke relatie betrokken personen zijn echter geen louter administratieve verplichtingen: ze moeten de financiële instelling in staat stellen haar waakzaamheidsverplichtingen en, met name, haar verplichtingen tot doorlopende waakzaamheid ten aanzien van de zakelijke relatie volledig en doeltreffend na te komen, teneinde de opgespoorde atypische verrichtingen te onderwerpen aan een grondige analyse zodat kan worden bepaald of er een vermoeden van witwassen van geld is en of de verplichting om vermoedens te melden aan de CFI bijgevolg geldt.

Met toepassing van artikel 33, § 1, van de antiwitwaswet mag een financiële instelling die niet kan voldoen aan haar verplichtingen om de uiteindelijke begunstigden van een cliënt te identificeren en hun identiteit te verifiëren binnen de vereiste termijnen, geen zakelijke relatie met deze cliënt aanknopen of voortzetten.

3. Melding aan de AMLCO

Zodra er een aanwijzing van WG/FT is, kan elk geïdentificeerd verband tussen een verrichting of een (voorgenomen of reeds bestaande) zakelijke relatie en een belastingparadijs als atypisch moeten worden beschouwd en overeenkomstig artikel 46 van de Wet onder de verantwoordelijkheid van de AMLCO worden onderworpen aan een specifieke analyse en worden vastgelegd in een intern verslag, zodat kan worden bepaald of dit verband kan leiden tot een vermoeden van WG/FT en bijgevolg moet worden gemeld aan de CFI.

Dit impliceert dat een dergelijk verband voorafgaandelijk moet worden vastgesteld en aan de AMLCO moet worden gemeld. De door de financiële instelling met toepassing van artikel 8 van de antiwitwaswet vastgestelde interne procedures moeten verduidelijken in welke gevallen de betrokken verrichting op basis van dit verband als atypisch moet worden beschouwd, alsook volgens welke modaliteiten deze gevallen moeten worden gemeld aan de AMLCO (voor meer informatie verwijzen we naar de pagina “Gedragslijnen, procedures, processen en internecontrolemaatregelen” en naar punt 1.4 van de pagina “Waakzaamheid ten aanzien van zakelijke relaties en occasionele verrichtingen en opsporing van atypische feiten en verrichtingen”).

4. Internecontrolemaatregelen

Van de financiële instellingen wordt verwacht dat zij periodiek en doorlopend de geschiktheid controleren van de organisatorische maatregelen die worden ingevoerd om te voldoen aan de verplichtingen tot doorlopende waakzaamheid ten aanzien van de verrichtingen en zakelijke relaties die verband houden met een belastingparadijs.

In dit verband verwacht de NBB in het bijzonder dat de interneauditfunctie specifiek aandacht besteedt aan de geschiktheid en de doeltreffendheid van de maatregelen die door de betrokken instelling ten uitvoer zijn gelegd:

  • om doorlopend actuele kennis te hebben van de lijst van landen die worden beschouwd als “Staten zonder of met een lage belasting” in de zin van artikel 39 van de antiwitwaswet;
  • om elk mogelijk verband tussen een verrichting of een zakelijke relatie en een van deze belastingparadijzen te identificeren;
  • om te voldoen aan de verplichting tot verhoogde waakzaamheid die geldt voor de verrichtingen of zakelijke relaties waarvoor een dergelijk verband is geïdentificeerd.