Centrale contactpunten in België van financiële instellingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat: commentaar en aanbevelingen

1. Achtergrond

Bij wijze van inleiding wordt eraan herinnerd dat de bepalingen van de antiwitwaswet en van het antiwitwasreglement van de NBB territoriaal van toepassing zijn, conform de bepalingen van Richtlijn 2015/849 (hierna “de Richtlijn”). Dit betekent dat inzonderheid de financiële instellingen die onder het recht van een ander EER-land of van een derde land ressorteren en die op het Belgische grondgebied gevestigd zijn om er financiële diensten of producten aan te bieden, aan die bepalingen onderworpen zijn, ongeacht de vorm van die instelling. Ook wanneer die instelling uitsluitend bestaat uit een of meerdere zelfstandige agenten of distributeurs die handelen in het kader van agentuurovereenkomsten met de financiële instelling, die zelf geen andere vestigingsvorm (bijkantoor) op het Belgisch grondgebied heeft, sluit dit dus geenszins uit dat die financiële instelling, binnen de grenzen van de activiteiten die ze in België uitoefent via haar agenten of distributeurs, (i) onderworpen is aan alle verplichtingen van boek II van de antiwitwaswet en aan de bepalingen van het antiwitwasreglement van de NBB - inclusief de verplichting om over een passende organisatie te beschikken -, (ii)  onderworpen is aan de verplichting om in België uitgevoerde verdachte verrichtingen aan de CFI te melden, (iii) onderworpen is aan de verplichtingen inzake financiële embargo’s en bevriezing van tegoeden die in België van toepassing zijn, inclusief de verplichtingen die voortvloeien uit de Belgische lijst van personen aan wie gerichte financiële sancties zijn opgelegd, (iv) onder de toezichts- en sanctiebevoegdheden van de NBB ressorteert, (v) enz. (voor meer details hierover wordt verwezen naar de Opinie van de EBA van 3 maart 2021). 

Om de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de voornoemde beginselen te vergemakkelijken, voorziet artikel 15 van de antiwitwaswet in de verplichting voor de financiële instellingen die onder het recht van een ander EER-land ressorteren en die in België financiële diensten aanbieden “via één of meerdere personen die er gevestigd zijn en die de instelling hiervoor vertegenwoordigen”, om een in België gevestigd centraal contactpunt (hierna "CCP") aan te wijzen “onder de voorwaarden bepaald door de Nationale Bank van België, bij wijze van reglement vastgesteld overeenkomstig de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849 bedoeld in artikel 45, lid 10, van de voornoemde richtlijn”.

Concreet zijn de aan deze verplichting onderworpen entiteiten de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een ander EER-land ressorteren (hierna “Europese betalingsinstellingen of instellingen voor elektronisch geld”) en die in België uitsluitend via agenten of distributeurs respectievelijk betalingsdiensten aanbieden of elektronisch geld overmaken. Dit CCP moet in naam van de aanwijzende instelling toezien op de naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake SWG/FTP die in België van toepassing zijn en de uitoefening door de NBB van haar toezichtsopdrachten vergemakkelijken, met name door haar desgevraagd documentatie en informatie te verstrekken, net als de met toepassing van artikel 9, § 2, van de antiwitwaswet aangewezen AMLCO zou doen indien de betrokken Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld haar activiteit in België via een bijkantoor zou uitoefenen (zie punt 2 van de pagina “Governance”).

De uitvoeringsmaatregelen van de Richtlijn die opgenomen zijn in artikel 45, § 10, van deze richtlijn en vermeld worden in artikel 15 van de antiwitwaswet, zijn de technische reguleringsnormen van de Europese Commissie (“RTS”), die bepalen:

  • in welke gevallen de EER-landen op het  grondgebied waarvan betalingsinstellingen of instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een ander EER-land ressorteren, via agenten of distributeurs betalingsdiensten aanbieden of elektronisch geld overmaken (hierna “land van ontvangst”), de aanwijzing van een CCP op hun grondgebied kunnen eisen (zie artikel 3 van de RTS); 
  • welke minimale functies het CCP moet uitoefenen indien de aanwijzing ervan vereist is (zie artikelen 4 en 5 van de RTS), alsook welke extra functies het land van ontvangst van het CCP aan die laatste kan opleggen (zie artikel 6 van de RTS).

Die technische reguleringsnormen worden door de ESA's voorgesteld aan de Europese Commissie, die deze vervolgens moet aannemen. Het gaat om wetteksten die rechtstreeks van toepassing zijn in de EER-landen. Die op Europees niveau vastgelegde regels worden op nationaal niveau aangevuld met de bepalingen van artikel 27 van het antiwitwasreglement van de NBB die, conform de voornoemde technische reguleringsnormen, bepalen:

  • in welke gevallen de Europese betalingsinstellingen of instellingen voor elektronisch geld die in België via agenten of distributeurs betalingsdiensten aanbieden of elektronisch geld overmaken, een CCP op het Belgisch grondgebied moeten aanwijzen (zie artikel 27, § 1, van het antiwitwasreglement van de NBB);
  • de functies die het CCP moet uitoefenen ter aanvulling van de in de RTS vastgelegde minimale functies (zie artikel 27, § 2, van het antiwitwasreglement van de NBB).

Zo werden in België de opties van de RTS gelicht die de EER-landen de mogelijkheid bieden om te eisen (i) dat er een CCP op hun grondgebied wordt aangewezen en (ii) dat dit CCP functies uitoefent ter aanvulling van de functies waarin die RTS voorzien.

Met andere woorden, de Europese betalingsinstellingen of instellingen voor elektronisch geld die in België uitsluitend via agenten of distributeurs betalingsdiensten aanbieden of elektronisch geld overmaken, moeten uitgaan van:

  • artikel 27, § 1, van het antiwitwasreglement van de NBB, vastgesteld krachtens artikel 3 van de RTS, om te bepalen in welke gevallen ze een in België gevestigd CCP moeten aanwijzen;
  • de artikelen 4 en 5 van de RTS, gelezen in samenhang met artikel 27, § 2, van het antiwitwasreglement van de NBB, om te weten welke functies dit CCP moet uitoefenen.

2. Gevallen waarin een CCP moet worden aangewezen in België

De Europese betalingsinstellingen of instellingen voor elektronisch geld die via agenten of distributeurs een activiteit uitoefenen in België moeten een in België gevestigd CCP aanwijzen wanneer minstens een van de volgende criteria is vervuld (zie artikel 27, § 1, eerste lid van het antiwitwasreglement van de NBB, vastgesteld krachtens artikel 3, § 1 van de RTS):

  1. de betrokken Europese instelling biedt in België betalingsdiensten aan of maakt er elektronisch geld over via ten minste 10 agenten of distributeurs;
  2. ze voert in België betalingsverrichtingen uit, maakt er elektronisch geld over of betaalt er elektronisch geld terug, waarvan het totale bedrag (i) naar verwachting meer dan drie miljoen euro zal bedragen aan het einde van het boekjaar of (ii) meer dan drie miljoen euro bedroeg tijdens het vorige boekjaar;
  3. de informatie die nodig is om te beoordelen of de twee vorige criteria zijn vervuld, wordt niet bezorgd aan de NBB binnen de door haar opgelegde termijn.

Bovendien moet er in de volgende gevallen in ieder geval een in België gevestigd CCP worden aangewezen, ook wanneer de voornoemde criteria niet vervuld zijn:

  1. wanneer de in België gevestigde agenten of distributeurs van de betrokken Europese instelling in België verrichtingen uitvoeren waarbij mogelijk contant geld of anoniem elektronisch geld wordt gebruikt (zie artikel 27, § 1, tweede lid, 1°, van het antiwitwasreglement van de NBB, vastgesteld krachtens artikel 3, § 2 van de RTS). 

    Met verrichtingen “waarbij mogelijk contant geld of anoniem elektronisch geld wordt gebruikt” worden niet alleen gevallen bedoeld waarin de betalingsinstelling of de instelling voor elektronisch geld, in een van deze vormen geldt ontvangt van de cliënt, maar ook gevallen waarin het geld dat de betalingsinstelling in welke vorm ook ontvangen heeft, in die vormen kunnen worden overgemaakt aan de begunstigden in België, of gevallen waarin niet-anoniem elektronisch geld op het Belgisch grondgebied in contanten kan worden terugbetaald of kan worden omgezet in anoniem elektronisch geld.

    De verrichtingen die betrekking kunnen hebben op contanten of anoniem elektronisch geld zijn bijzonder risicovol op het gebied van WG/FT, wat rechtvaardigt dat op het Belgisch grondgebied een CCP moet worden aangewezen wanneer er dergelijke verrichtingen worden uitgevoerd, en dit (i) zelfs indien de betrokken betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld haar activiteit daar slechts via één enkele agent of distributeur uitoefent en (ii) ongeacht de waarde van de verrichtingen, aangezien de kwantitatieve criteria bedoeld in artikel 27, § 1, eerste lid van het antiwitwasreglement van de NBB niet van toepassing zijn in die gevallen. Deze bijzonder risicovolle aard blijkt (zie de pagina “Voornaamste referentiedocumenten”):

    • uit de ratio legis van de bepalingen van de Europese verordening betreffende geldovermakingen (artikelen 5 tot 7), die verscherpte maatregelen voor de identificatie van de cliënten opleggen bij geldovermakingen die betrekking hebben op contanten of anoniem elektronisch geld;
    • uit de ratio legis van boek III van de antiwitwaswet, dat het gebruik van contanten beperkt;
    • uit het verslag over de supranationale risicobeoordeling dat de Europese Commissie heeft opgemaakt conform artikel 6 van de Richtlijn;
    • uit de EBA Richtsnoeren van 1 maart 2021 betreffende risicofactoren.

    Bovendien is er in een zeer groot aantal van de typologieën van witwassen van geld of van financiering van het terrorisme die de CFI in haar opeenvolgende jaarverslagen  publiceert, sprake van verrichtingen in contanten, waarmee bevestigd wordt  dat aan dit type verrichtingen een hoog WG/FT-risico is verbonden.

  2. wanneer de NBB besluit en op haar website bekendmaakt dat de uitoefening in België van een bepaalde activiteit dit vereist, omdat ze als een activiteit die een hoog WG/FT-risico inhoudt is aangemerkt door de Europese Commissie op basis van de krachtens artikel 6 van de Richtlijn uitgevoerde supranationale risicobeoordeling, door de coördinatieorganen op basis van de in artikel 68 van de antiwitwaswet bedoelde nationale risicobeoordeling of door de NBB zelf op basis van een gedocumenteerde risicoanalyse (zie artikel 27, § 1, tweede lid, 3°, van het antiwitwasreglement van de NBB, vastgesteld krachtens artikel 3, § 2 van de RTS);

    In de toekomst zou de identificatie als activiteiten met een bijzonder hoog WG/FT-risico van  andere dan de in punt a) hierboven bedoelde door betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld uitgeoefende activiteiten, ertoe kunnen leiden dat de NBB verlangt dat die instellingen een in België gevestigd CCP aanwijzen wanneer ze de voornoemde activiteiten op het Belgisch grondgebied uitsluitend via (een) agent(en) of distributeur(s) uitoefenen.  

  3. wanneer de NBB een Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld hiertoe verplicht omdat zij dit, op grond van een gedocumenteerde analyse, noodzakelijk acht gezien het hoge WG/FT-risico waaraan de instelling is blootgesteld door de uitoefening in België van een bepaalde activiteit (zie artikel 27, § 1, tweede lid, 3°, van het antiwitwasreglement van de NBB, vastgesteld krachtens artikel 3, § 3 van de RTS).

    In dat geval neemt de NBB een individuele beslissing, gelet op de specifieke situatie van een betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld. Dit zou met name het geval kunnen zijn wanneer de NBB vaststelt dat de betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld die geen CCP in België heeft gevestigd, ernstig tekortschiet in de naleving van de Belgische antiwitwaswetgeving en -regelgeving in het kader van de activiteiten die ze via haar Belgische agenten en distributeurs uitoefent en dat die instelling niet in staat lijkt te zijn om die ernstige tekortkomingen vanaf haar maatschappelijke zetel te verhelpen, zodat de WG/FT-risico’s van de in België uitgeoefende activiteiten als hoog moeten worden beschouwd bij gebrek aan passende maatregelen voor de beperking en het beheer van dergelijke risico’s.

3. Functies van het CCP in België

3.1 Algemene principes

De aanwijzing van een CCP heeft als hoofddoel om de aanwezigheid te garanderen, in het land waar een financiële instelling die onder het recht van een ander EER-land ressorteert, uitsluitend via agenten of distributeurs financiële diensten aanbiedt, van een persoon of entiteit die moet waken over de correcte toepassing van de SWG/FTP-bepalingen die van kracht zijn op het grondgebied van dat land.

De aanwezigheid op het, in dit geval Belgische, grondgebied van een persoon of entiteit die een dergelijke centrale functie vervult, heeft enerzijds tot doel om ervoor te zorgen dat meldingen van vermoedens aan de CFI (betreffende met name verrichtingen die in hoge mate blootgesteld zijn aan het WG/FT-risico, wat het geval is voor geldtransfers waarbij geld of anoniem elektronisch geld gemanipuleerd wordt), sneller en efficiënter worden verricht en anderzijds, dat de uitoefening van het toezicht, zowel door de Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld zelf als door de NBB, op het potentieel zeer groot aantal agenten en distributeurs in België wordt vergemakkelijkt.

Daarbij moet worden benadrukt dat de Europese financiële instelling en niet het CCP zelf, de aan de antiwitwaswet onderworpen entiteit blijft die verantwoordelijk is voor de correcte uitvoering van de wettelijke en reglementaire verplichtingen inzake SWG/FTP. Het CCP kan derhalve, in tegenstelling tot de betrokken Europese financiële instelling die verantwoordelijk is voor de handelingen van haar agenten of distributeurs en voor het CCP dat ze in België heeft aangewezen, niet onderworpen worden aan de administratieve maatregelen bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de antiwitwaswet of aan de administratieve sancties bedoeld in de artikelen 132 tot 135 van de Wet.

Er wordt bovendien aan herinnerd dat, wanneer de NBB vaststelt dat een Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld in België een ernstige inbreuk pleegt op de bepalingen inzake SWG/FTP – namelijk de bepalingen van boek II van de antiwitwaswet, van het antiwitwasreglement van de NBB, van de RTS, van de Europese verordening betreffende geldovermakingen of de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo’s – , ze conform artikel 95 van de antiwitwaswet kan beslissen om een van de administratieve maatregelen te nemen waarvoor ze bevoegd is en de betrokken Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld kan verbieden om in België diensten aan te bieden via één of meerdere agenten of distributeurs in België die ze aanwijst.

3.2 Functies van het CCP

Krachtens de artikelen 4 en 5 van de RTS moet het in België aangewezen CCP de volgende functies uitoefenen:

  1. toezien op de naleving van de regels inzake SWG/FTP. Daartoe moet het CCP:
    • het opstellen en toepassen van de gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen bedoeld in artikel 8 van de antiwitwaswet vergemakkelijken door de Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld die het CCP heeft aangewezen, in te lichten over de wettelijke en reglementaire vereisten inzake SWG/FTP die van toepassing zijn op het Belgisch grondgebied;
    • in naam van de Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld die het CCP heeft aangewezen, toezicht houden op de effectieve naleving door de agenten en distributeurs via dewelke deze betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld diensten aanbiedt in België (i) van de wettelijke en reglementaire vereisten inzake SWG/FTP die van toepassing zijn op het Belgisch grondgebied, en (ii) van de gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen die door die instelling zijn vastgesteld met toepassing van artikel 8 van de antiwitwaswet;
    • het hoofdkantoor van de betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld die het CCP heeft aangewezen, inlichten over elke potentiële overtreding of niet-naleving die het zou hebben vastgesteld bij de in België gevestigde agenten en distributeurs van die instelling, inclusief alle informatie die het vermogen van die agenten en distributeurs om te voldoen aan de gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen, kan aantasten of die de risicobeoordeling van die instelling op een andere manier kan beïnvloeden;
    • er, in naam van de Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld die het CCP heeft aangewezen, voor zorgen dat er corrigerende maatregelen worden genomen wanneer de in België gevestigde agenten en distributeurs van die instelling niet voldoen, of er een gevaar bestaat dat ze niet langer zullen voldoen aan de wettelijke en reglementaire vereisten inzake SWG/FTP die van toepassing zijn op het Belgisch grondgebied;
    • er, in naam van de Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld die het CCP heeft aangewezen, voor zorgen dat de in België gevestigde agenten en distributeurs van die instelling en hun personeelsleden voldoen aan de vereisten inzake opleiding bedoeld in artikel 11 van de antiwitwaswet (zie pagina “Opleiding en sensibilisering van het personeel”); en
    • de Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld die het CCP heeft aangewezen, vertegenwoordigen in haar contacten met de Belgische autoriteiten die bevoegd zijn inzake SWG/FTP, met name de CFI en de FOD Financiën (wat de meldingen van de bevriezing van tegoeden betreft).
  2. het toezicht op de naleving van de SWG/FTP-regels door de NBB vergemakkelijken. Daartoe moet het CCP, in naam van de Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld die het CCP heeft aangewezen:
    • die betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld vertegenwoordigen in haar contacten met de NBB;
    • toegang hebben tot de informatie die de in België gevestigde agenten en distributeurs van die instelling bezitten;
    • alle vragen van de NBB over de in België gevestigde agenten en distributeurs van die instelling beantwoorden en de NBB alle relevante informatie verstrekken die de instelling in kwestie of haar in België gevestigde agenten en distributeurs bezitten. Op verzoek van de NBB kan een regelmatige rapportering vereist zijn;
    • de inspecties ter plaatse die de NBB verricht bij de in België gevestigde agenten en distributeurs van de betrokken betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld vergemakkelijken;

Naast de bovenstaande functies moet het in België aangewezen CCP de volgende aanvullende functies uitoefenen (zie artikel 27, § 2, van het antiwitwasreglement van de NBB):

  1. het spoort atypische verrichtingen op, of waarborgt ten minste dat de gehanteerde criteria voor het opsporen van atypische verrichtingen, (i) overeenstemmen met de bepalingen van de Europese verordening betreffende geldovermakingen, van de antiwitwaswet en van het antiwitwasreglement van de NBB, en (ii) dat ze zijn afgestemd op de activiteiten die in België worden uitgeoefend door de betrokken Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld;
  2. het beslist of er met toepassing van artikel 47 van de antiwitwaswet een vermoeden moet worden gemeld en beslist, in voorkomend geval, over de inhoud van die melding;
  3. overeenkomstig artikel 48 van de antiwitwaswet beantwoordt het alle verzoeken om informatie van de CFI betreffende de activiteiten die worden uitgeoefend door de in België gevestigde agenten of distributeurs van de betrokken betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld.

3.3 Plaats van vestiging, vorm en uitvoeringswijze

Wat de plaats van vestiging van het CCP betreft, bepaalt de antiwitwaswet dat, in alle gevallen waarin een CCP vereist is, dit op het Belgisch grondgebied gevestigd moet zijn (zie artikel 15 van de antiwitwaswet) en dat de natuurlijke persoon die wordt aangewezen met toepassing van artikel 9, § 2, van de Wet en die belast is met de uitoefening van de functies van het CCP, in diezelfde gevallen ook in België gevestigd is (zie artikel 9, § 4, van de Wet).

Anderzijds bevatten noch het Belgische wettelijke kader, noch de Europese RTS regels betreffende de vorm waaronder het CCP moet worden opgericht. Het is nochtans belangrijk om een geschikte vorm te kiezen die het CCP toelaat om daadwerkelijk alle hogergenoemde functies te vervullen ten aanzien van het volledige netwerk van in België gevestigde agenten of distributeurs.

De NBB is daarom de mening toegedaan dat Europese betalingsinstellingen of instellingen voor elektronisch geld de vorm van hun CCP moeten bepalen rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel. De NBB verwacht aldus in het bijzonder dat de instelling in staat is om haar aan te tonen (i) dat de in België gevestigde personele en technische middelen die het CCP moeten toelaten om zijn functies ten aanzien van het volledige netwerk van in België gevestigde agenten of distributeurs integraal uit te oefenen, afgestemd zijn op met name de omvang van het netwerk, op het aantal en het volume van de in België uitgevoerde verrichtingen, op het niveau en de kenmerken van de WG/FT-risico's die zijn verbonden aan de in België uitgeoefende activiteiten, enz., en (ii) dat de vorm van het CCP toelaat om al die middelen op passende en coherente manier te bundelen en te organiseren.

Gelet op het bovenstaande zou het CCP bijvoorbeeld de vorm kunnen aannemen van (i) de vestiging in België van een of meerdere personeelsleden die hiërarchisch ressorteren onder het compliancedepartement of de AMLCO van de Europese betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld, (ii) de aanwijzing van een van de in België gevestigde agenten of distributeurs (of zelfs van de enige in België gevestigde agent of distributeur) om, naast zijn operationele functies in het kader van de uitvoering van verrichtingen of het aangaan van zakelijke relaties met de cliënten, de functies van het CCP uit te oefenen, (iii) de aanwijzing van een onafhankelijk deskundige die via een lastgevingsovereenkomst met de instelling specifiek belast wordt met de uitoefening van die functies, enz.

De NBB verwacht in elk geval dat de betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld haar kan aantonen dat de persoon die belast is met de uitoefening van de functies van het CCP in België, bedoeld in artikel 9, § 4, van de antiwitwaswet, beschikt over de kwaliteiten waarin artikel 9, § 2, van de antiwitwaswet voorziet. Die persoon moet dus beschikken over:

  • de nodige professionele betrouwbaarheid om zijn functies integer uit te oefenen;
  • de passende deskundigheid, kennis van het Belgisch wettelijk en reglementair kader inzake de voorkoming van WG/FTP, de beschikbaarheid, het hiërarchisch niveau en/of de bevoegdheden, zowel binnen de betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld als ten aanzien van haar in België gevestigde agenten of distributeurs, die nodig zijn voor de effectieve, onafhankelijke en autonome uitoefening van deze functies;
  • de bevoegdheid om op eigen initiatief aan de betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld alle noodzakelijke of nuttige maatregelen voor te stellen, met inbegrip van de inzetting van de vereiste middelen om de conformiteit en doeltreffendheid van de interne maatregelen ter bestrijding van WG/FTP te waarborgen.

De in 2° en 3° hierboven bepaalde voorwaarden worden van geval tot geval beoordeeld, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel en derhalve met de kenmerken van het betrokken netwerk van in België gevestigde agenten of distributeurs en met de kenmerken van de uitgeoefende activiteiten.

Om redenen van doeltreffendheid kan bovendien worden aanvaard dat de uitvoerende functies die het in België aangewezen CCP moet uitoefenen, geheel of gedeeltelijk worden uitbesteed aan een andere entiteit die tot dezelfde groep behoort. Die uitbesteding is bijvoorbeeld mogelijk voor de controle van de kwaliteit van de prestaties van de agenten of distributeurs, voor de uitvoering van het continue toezicht waarmee de atypische verrichtingen kunnen worden opgespoord, voor de analyse van atypische verrichtingen conform de interne procedures, met name de inzameling van eventuele aanvullende informatie en voor de redactie van een op deze analyse gebaseerd advies over de al dan niet verdachte aard van de betrokken verrichting. De aandacht wordt niettemin gevestigd op het feit dat de uitbesteding geen afbreuk mag doen aan de verantwoordelijkheid van het CCP om zijn functies volledig uit te oefenen. Indien de analyse van de atypische verrichtingen bijvoorbeeld aan een andere entiteit van de groep wordt uitbesteed, moet het CCP de bevoegdheid behouden om op basis van die analyse te beslissen of er al dan niet vermoedens moeten worden gemeld aan de CFI. Ook wanneer de controle op de activiteiten van de agenten of distributeurs aan een andere entiteit van de groep wordt uitbesteed, moet het CCP zijn beslissingsbevoegdheid behouden met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen ten aanzien van de agenten of distributeurs bij wie tekortkomingen werden vastgesteld. Bovendien moet het CCP ervoor zorgen dat de regels voor de uitvoering van de uitbestede functies adequaat zijn en moet het deze zo nodig kunnen aanpassen. Algemeen beschouwd moet, bij een dergelijke uitbesteding van de organisatie van het CCP, rekening worden gehouden met de commentaar en de aanbevelingen in punt 3 van de pagina “Governance”. Voor meer informatie over dit aspect van de uitbesteding wordt ook verwezen naar de pagina “Nakoming van de verplichtingen door derden”.

Disclaimer: De inhoud van deze pagina wordt momenteel herzien en zal mogelijk worden aangepast na de inwerkingtreding van de wet van 20 juli 2020 houdende diverse bepalingen tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.