Prudentieel toezichtsproces

Het door de Bank opgezette prudentieel toezichtsproces volgt een risicogebaseerde (‘risk-based’) toezichtsaanpak, die prospectief is en in verhouding staat tot de omvang, de aard en de complexiteit van de risico’s van de onderneming. Dat proces omvat drie fasen: de risicobeoordeling, het toezichtsprogramma en de toezichtsmaatregelen (zie hierna).

Prudentieel toezichtproces

1. Risicobeoordeling

Ter beoordeling van de risico’s, hanteert de Bank een intern ontwikkeld instrument, waarbij rekening wordt gehouden met het risicoprofiel van elke afzonderlijke onderneming. Het gaat om:

a) de huidige en toekomstige risico’s waaraan de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen blootgesteld zijn of zouden kunnen worden, te bepalen en te beoordelen;

b) het vermogen van de verzekerings- en herverzekeringsonderneming om die risico’s te bepalen, te meten, te bewaken en te beheersen, te beoordelen en de passende informatie ter zake te verstrekken;

c) het vermogen van de onderneming te beoordelen om het hoofd te bieden aan mogelijke gebeurtenissen of aan een toekomstige verandering van de economische omstandigheden en aan de mogelijk nefaste invloed ervan op de solvabiliteit en de financiële situatie van de onderneming en bijgevolg haar vermogen om haar verplichtingen tegenover de verzekeringsnemers en ‑begunstigden na te komen, indien de risico’s werkelijkheid zouden worden.

Dit instrument bevat de synthese van de door de Bank verrichte analyses waarmee conform de risicogebaseerde aanpak de uit te voeren handelingen kunnen worden opgezet. De uit die analyse voortvloeiende beoordelingen worden gerechtvaardigd door middel van specifieke fiches met voor elk risico de fundamentele punten waaraan moet worden voldaan en waarmee kan worden gezorgd voor een gelijk speelveld tussen de ondernemingen wat betreft de risicobeoordeling.

Op basis van die analyses wordt de noodzaak beoordeeld om prudentiële maatregelen te nemen (zoals een ‘capital add-on’).

De informatie waarop de door de Bank verrichte analyses berusten, is afkomstig van diverse bronnen, namelijk:

a) de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen of de verzekeringsgroepen zelf:
de periodieke narratieve en kwantitatieve rapporten aan de toezichthouder, het rapport over de interne evaluatie van de risico’s en de solvabiliteit (ORSA), alsook de jaarrekening zijn de voornaamste informatiebronnen waarover de Bank beschikt. Die gegevens worden aangevuld met alle andere ad hoc gegevens waarnaar de Bank zo nodig verzoekt;

b) de Bank zelf:
op basis van de haar ter beschikking staande informatie, heeft de Bank ‘early warning’ indicatoren en risico-indicatoren ontwikkeld, waarvan het verloop in de tijd de Bank in staat stelt het verloop van de risico’s waaraan de ondernemingen blootstaan of zouden kunnen worden blootgesteld, te beoordelen. Aan de hand van die indicatoren kunnen ook ‘outliers’ worden gedetecteerd. Thematische herzieningen of crisissimulaties (stress-testen) worden eveneens door de Bank uitgevoerd;

c) gedachtewisselingen in de colleges van toezichthouders:
de Europese toezichthouders van de verzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een groep, wisselen op gezette tijden kwalitatieve en kwantitatieve informatie uit. Bovendien vergaderen ze om de resultaten van het kader voor de risicobeoordeling van ondernemingen die deel uitmaken van een verzekeringsgroep, te bespreken. De in de colleges van toezichthouders ontwikkelde werkprogramma’s maken het verder mogelijk de risicoanalyse van een onderneming aan te vullen met enige andere analyse, elke andere relevante informatie en elke andere elders genomen en in het college gedeelde toezichtsmaatregel;

d) de erkende commissaris:
de verslagen van de erkende commissaris en alle mededelingen gedaan in het kader van de signaalfunctie;

e) andere bevoegde autoriteiten:
de Bank onderhoudt nauwe contacten met de toezichthoudende autoriteiten op andere gebieden (de FSMA bijvoorbeeld voor de aspecten consumentenbescherming), waarvan de analyses belangrijk kunnen zijn in het kader van het opsporen van risico’s waaraan de ondernemingen blootgesteld zijn;

f) andere derde partijen:
in het kader van haar bevoegdheden, besteedt de Bank ook bijzondere aandacht aan gegevens over de markt in het algemeen of meer bepaald betreffende de verzekeringssector, die worden verstrekt door beroepsverenigingen (bv.: Assuralia, het IA|BE, het IBR), rapporten met betrekking tot technische studies afkomstig van het ESRB, EIOPA, IAIS of andere internationale instellingen, alsook informatie uit de pers en de media.

2. Toezichtsprogramma

Het toezichtsprogramma vindt plaats aan de hand van een analyse op basis van stukken en/of een toezicht ter plaatse, naar gelang het risicoprofiel van de onderneming. In haar toezichtsprogramma besteedt de Bank bijzondere aandacht aan de hierna volgende elementen:

A. Governancesysteem en met name de interne beoordeling van de risico’s en de solvabiliteit (ORSA)

De Bank onderzoekt en beoordeelt of door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming een doeltreffend governancesysteem werd opgezet, dat een gezond en voorzichtig bestuur van de activiteit waarborgt. Dat systeem omvat minstens een adequate transparante organisatorische structuur, met een duidelijke verdeling en een passende scheiding van de verantwoordelijkheden, alsook een efficiënt instrument voor gegevensoverdracht. De Bank ziet toe op de wijze waarop dat governancesysteem voldoet aan de vereisten inzake competentie en betrouwbaarheid die van toepassing zijn op de personen die de onderneming effectief leiden of die instaan voor de onafhankelijke toezichtsfuncties, de vereisten inzake risicomanagement, de vereisten betreffende het systeem van intern toezicht, de vereisten m.b.t. de interne-auditfunctie, de vereisten inzake de actuariële functie en de vereisten betreffende de uitbesteding van belangrijke of kritieke operationele functies.

De Bank analyseert het door de verzekerings- en herverzekeringsonderneming opgezette proces inzake interne beoordeling van de risico’s en de solvabiliteit (ORSA) en gaat na of die beoordeling integrerend deel uitmaakt van haar risicomanagementsysteem. De Bank ziet erop toe dat die beoordeling ten minste betrekking heeft op de hierna volgende elementen:

a) de totale solvabiliteitsbehoefte, gelet op het specifieke risicoprofiel, de aangenomen risicotolerantiegrenzen en de ondernemingsstrategie, met inbegrip van een perspectief op middellange of lange termijn;

b) de permanente inachtneming van de kapitaalvereisten en de vereisten betreffende de technische voorzieningen;

c) de mate waarin het risicoprofiel van de onderneming afwijkt van de hypothesen waarop de berekening van de kapitaalvereisten berust.

De Bank onderzoekt en beoordeelt of de door de onderneming ingestelde procedures in verhouding staan tot de aard, de omvang en de complexiteit van de risico’s inherent aan haar activiteit en of deze procedures haar in staat stellen de risico’s waaraan ze op korte en lange termijn blootgesteld zou kunnen worden, adequaat te bepalen en evalueren. De Bank onderzoekt de relevantie van de gehanteerde methodes door de onderneming voor die beoordeling.

B. Technische voorzieningen

De evaluatie van de berekening van de technische voorzieningen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming gebeurt op basis van een kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de gehanteerde modellen en de afstemming van die modellen op de wettelijke bepalingen, erop gelet dat het detail van die analyse in verhouding staat tot de aard, de omvang en de complexiteit van de risico’s verbonden aan de activiteit van de gecontroleerde onderneming.

Het toezicht op de modellen kan zowel op individueel als op algemeen niveau plaatsvinden. Individueel toezicht vindt plaats in het kader van de regelmatige contacten tussen een onderneming en de financiële, actuariële en juridische analisten van de Bank die verantwoordelijk zijn voor relaties met die onderneming. Algemeen toezicht wordt verricht door middel van een vergelijkende studie op het niveau van de markt, bijvoorbeeld volgend op het verzenden van een gedetailleerde vragenlijst, waarbij precieze vragen aan de orde komen betreffende sommige specifieke wettelijke bepalingen. Elk van die controles kan eventueel aanleiding geven tot een inspectie ter plaatse met het oog op een grondigere analyse.

De beoordeling van de technische voorzieningen inzake levensverzekeringen kan worden versterkt door het inzetten van een door de Bank ontwikkeld specifiek instrument. Daarmee kan de Best Estimate worden uitgesplitst in de diverse componenten, kan de kasstromen ervan worden getoetst aan de inventarisreserves en kunnen enkele coherentietesten worden uitgevoerd. Dit instrument gaat gepaard met een specifieke daartoe verzochte rapportering.

C. Kapitaalvereisten (MCR en SCR)

De ondernemingen zijn onderworpen aan een dubbele kapitaalvereiste: de ‘Minimum Capital Requirement’ (MCR), die overeenstemt met het vereiste kapitaal om het risico dat een onderneming insolvabel wordt in de loop van één jaar tot 15 % te beperken en de ‘Solvency Capital Requirement’ (SCR), die overeenstemt met het vereiste kapitaal om het risico dat een onderneming insolvabel wordt in de loop van één jaar te beperken tot 0,5 % (dat is één insolventie om de 200 jaar).

De beoordeling van de kapitaalvereisten van de onderneming bestaan in de eerste plaats uit een gedetailleerde analyse van de berekeningen van de kapitaalvereisten van de onderneming, zijnde de SCR en MCR, en ten tweede uit een analyse van de afstemming tussen die berekeningen en het resultaat van de beoordeling van de onderneming van haar risicoprofiel.

De berekening van de kapitaalvereisten wordt herzien dankzij de analyse van de informatie vermeld in punt 1 hierboven, en de analyse van de hypothesen en ‘expert judgment’ die worden gehanteerd bij de berekening van die kapitaalvereisten.

De beoordeling van het risicoprofiel van de onderneming is opgenomen in het instrument toegelicht in punt 1 hierboven.

Er vindt een beoordeling plaats van de afstemming tussen het risicoprofiel van elke onderneming en de berekening van haar kapitaalvereisten. Zo wordt uitgemaakt of de onderneming haar kapitaalvereisten dient te berekenen aan de hand van een standaardformule, dan wel of de onderneming eigen parameters (USP’s) dient te gebruiken teneinde rekening te houden met sommige specifieke kenmerken gerelateerd aan haar verzekeringsportefeuille, en/of indien de onderneming haar kapitaalsvereisten dient te berekenen aan de hand van een gedeeltelijk of volledig intern model (zie punt F).

D. Beleggingsvoorschriften

De wet bepaalt een grote beleggingsvrijheid voor de ondernemingen. Het basisprincipe is de inachtneming van het ‘prudent person’-beginsel.

Bij de beoordeling van het beleggingsbeleid van de ondernemingen en van het ‘prudent person’-beginsel, wordt veel aandacht besteed aan het besluitvormingsproces inzake het beleggingsbeleid van de onderneming. In het beleggingsbeleid worden minstens de doelstellingen inzake risico’s en rendement vastgelegd, met inachtneming van de adequate tijdshorizon, bedrijfsmodel, risicobereidheid en risicotolerantiegrenzen. Met name de aanvaardbare beleggingen, de strategische activa-allocatie, alsook de door de onderneming bepaalde interne grenzen en de voornaamste hypothesen waarop ze berusten, moeten erin worden bepaald.

De beschrijving van het ALM-beleid (‘Assets and Liabilities Management’) en de wijze waarop de activa worden gekozen om te komen tot een optimale afstemming tussen de activa en de passiva is van cruciaal belang om de relevantie van het beleggingsbeleid te beoordelen.

Gepaard met het onderzoek van de governance gerelateerd aan het beleggingsbeleid, wordt een grondige analyse gemaakt van de lijst van activa die wordt opgeleverd in het kader van de kwantitatieve rapportering.

Die analyse is gebaseerd op de criteria van veiligheid, kwaliteit, liquiditeit en rentabiliteit. Diverse indicatoren worden uitgewerkt om de gegevens aan te wenden die per onderneming worden verstrekt, met name over de samenstelling van de portefeuille naar categorie van activa, maar eveneens over de rating van de effecten en hun looptijd.

Er worden eveneens ‘benchmarks’ uitgewerkt om het gedrag tussen ondernemingen met soortgelijke bedrijfsmodellen te vergelijken.

E. Kwantiteit en kwaliteit van het eigen vermogen

Het niveau en de kwaliteit van de eigen middelen worden beoordeeld aan de hand van zowel kwalitatieve als kwantitatieve rapporten die berusten op de gegevens vermeld in punt 1 hierboven.

In eerste instantie gaat de aandacht uit naar het niveau van het eigen vermogen in het licht van de eigenvermogensvereisten. De inachtneming van de limieten inzake het niveau van het eigen vermogen maakt eveneens deel uit van dat eerste onderzoek.

Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de kwaliteit van het eigen vermogen en aan de inachtneming van de regels inzake de classificatie van het eigen vermogen. Het kader betreffende de goedkeuring van het aanvullend eigen vermogen en van de andere eigenvermogenselementen waarvoor de voorafgaande goedkeuring van de Bank vereist is, strookt met de Europese vereisten.

In tweede instantie wordt, op basis van de gegevens over het beheer van het kapitaal vervat in het beschrijvend gedeelte van het periodieke toezichtsrapport en op grond van de ORSA, een beoordeling verricht van de kapitaalplanning van de onderneming, gelet op de raming van het verloop van het solvabiliteitskapitaalvereiste en van de eventuele looptijden inzake eigen vermogen.

F. Volledig of gedeeltelijk interne modellen

De Bank hanteert een reeks instrumenten (off-site en on-site) die haar in staat moeten stellen de geschiktheid van de interne modellen om de kapitaalvereisten te berekenen op te volgen doorheen de tijd.

Zo worden de bij de goedkeuring van een model bepaalde voorwaarden en overgangsplannen gevolgd, met inachtneming van hun looptijden. De Bank treedt ook op bij een materiele wijziging van een goedgekeurd model.

De opvolging van de modellen impliceert ook het doornemen van de validatierapporten, de beoordeling van de resultaten van de door de ondernemingen uitgevoerde tests of inspecties ter plaatse, met name wanneer er twijfels optreden omtrent de kwaliteit van de interne modellen. Het verloop van het niveau van de reglementaire kapitaalvereisten wordt eveneens onderzocht op basis van de bij de verordening voorgeschreven verslagen.

Ten slotte worden – door de Bank en/of via EIOPA – kwantitatieve studies uitgevoerd teneinde benchmarks te bepalen om de ondernemingen onderling te vergelijken en eventuele ‘outliers’ op te sporen.

Met die werkzaamheden wordt beoogd de Bank in staat te stellen de kennis van de risico’s en de modellen van de ondernemingen op peil te houden, om zich ervan te vergewissen dat de reglementaire kapitaalvereisten in overeenstemming blijven met de gelopen risico’s.

3. Toezichtsmaatregelen

In het licht van de conclusies van het toezichtsprogramma, identificeert de Bank de zwakke punten, de lacunes en de niet-inachtneming van de vereisten die het opleggen van toezichtsmaatregelen met zich kunnen brengen. Ze geeft de onderneming schriftelijk en tijdig kennis van de specifieke maatregelen die de onderneming moet uitvoeren, alsook van de termijn waarin de onderneming de nodige stappen moet ondernemen om die maatregelen in acht te nemen.