Toepassingsgebied

3.1 Wie is het doelpubliek van deze regeling?

Alle niet-financiële bedrijven, kmo’s, zelfstandigen (inclusief zelfstandigen zonder vennootschap) en non-profit organisaties die op 1 februari 2020 geen betalingsachterstallen hadden of die op 29 februari 2020 minder dan 30 dagen betalingsachterstallen hadden, die geen actieve kredietherstructurering doorliepen op 31 januari 2020, en die per 31 december 2019 geen onderneming in moeilijkheden waren in de zin van verordening nr. 651/2014.

De betalingsachterstallen waarnaar verwezen wordt omvatten zowel deze op bancaire kredieten als op belastingen en sociale zekerheidsbijdragen.

3.2 Wat wordt bedoeld met ‘niet-financiële bedrijven’?

Een “niet-financieel” bedrijf is een onderneming die niet valt binnen één van de volgende categorieën: (i) een financiële tegenpartij in zin de zin van artikel 3, punt 3), van Verordening 2015/2365, betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld  dan wel een voor een bijzonder doel opgerichte effectiseringsentiteit﷟, (ii) een natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep van dergelijke personen, die uitsluitend of hoofdzakelijk kredieten toestaat voor eigen rekening binnen het kader van zijn gebruikelijke handels- of beroepsactiviteiten of (iii) een natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep van dergelijke personen die rechtstreeks of onrechtstreeks controle uitoefent over een entiteit zoals vermeld onder (i) en (ii).

Ofschoon het doelpubliek uiteraard ruimer is, wordt er verduidelijkt dat volgende sectoren/activiteiten tevens in aanmerking komen:

  • Non-profit organisaties, zowel social profit als andere, inclusief ziekenhuizen;
  • Niet-financiële bedrijven met een publiek aandeelhouderschap;
  • Bemiddelaars (agenten en makelaars) van banken en verzekeringen;
  • Gereglementeerde vastgoedvennootschappen (GVV’s);
  • Holdings waar de hoofdactiviteit erin bestaat om deelnemingen aan te houden in NFC’s.

Tegenpartijen die overheidsgerelateerd zijn (bv. PSE’s, intercommunales, OCMWs, …), zijn daarentegen uitgesloten voor zover zij in kolom D van de door het Instituut voor de Nationale Rekeningen gepubliceerde lijst aan publieke eenheden als S13 worden aangeduid.  

Naast grote ondernemingen geldt de garantieregeling eveneens voor kmo’s, zelfstandigen en vrije beroepen die niet via een vennootschap werken .

3.3 Geldt de regeling voor buitenlandse bedrijven?

De scope van de regeling is dat enkel Belgische ingezetenen van de regeling kunnen gebruik maken. Belgische ingezetenen kunnen zowel ondernemingen naar Belgisch recht zijn als bijkantoren met een vaste inrichting in België. Er worden wettelijke bepalingen voorzien die erover waken dat de gewaarborgde kredieten worden aangewend ten gunste van de Belgische activiteiten van de ondernemingen en dat de kredieten niet in belangrijke mate worden aangewend voor de financiering van de buitenlandse activiteiten van de kredietnemer (de kredietovereenkomst dient dergelijk gebruik uit te sluiten of te beperken tot 10% van het gewaarborgd krediet; verliezen op gewaarborgde kredieten die dergelijk gebruik niet uitsluiten worden niet vergoed). Er wordt tevens een bepaling ingelast die erover waakt dat in dat geval de lokale financieringsmogelijkheden voor deze buitenlandse activiteiten, al dan niet onder lokale garantieregelingen, worden uitgeput. Het staat banken evenwel vrij kredieten te verlenen buiten de garantieregeling om, waarvan contractueel is bepaald dat zij uitsluitend mogen worden aangewend voor de niet-Belgische activiteiten van de Belgische ingezetene.

3.3/1 Is de waarborgregeling ook van toepassing op de kredieten die verleend worden aan de in België gevestigde ondernemingen wier hoofdactiviteit bestaat uit tradingactiviteiten gericht op export en import van goederen naar resp. uit het buitenland?

Ja, de waarborgregeling is hierop van toepassing. Deze activiteiten worden met andere woorden aanzien als activiteiten in België en niet als ‘kwalificerende buitenlandse activiteiten’, waarvan de financiering slechts onder strikte voorwaarden en beperkingen (cf. art. 22, 3°, b) van het KB) onder de waarborgregeling kan vallen.

3.4 Dient voor levensvatbare bedrijven een drempel voor betalingsachterstallen te worden voorzien?

Met het oog op de definitie van niet-financiële bedrijven, kmo's, zelfstandigen en non-profit organisaties die op 1 februari 2020 geen en op 29 februari 2020 minder dan 30 dagen betalingsachterstallen hadden, geldt voor achterstallige kredietverplichtingen een materialiteitsdrempel zoals vastgesteld in het definitief ontwerp van de technische reguleringsnormen van de EBA inzake de materialiteitsdrempel voor achterstallige kredietverplichtingen en in ECB-verordening (EU) 2018/1845. Voor niet-particulieren is de absolute drempel vastgesteld op 500 euro en de relatieve drempel op 1%, in overeenstemming met de drempel die wordt toegepast voor de definitie van “wanbetaling”.

3.5 Dient de voorwaarde van levensvatbaarheid door de klant bevestigd te worden door een “verklaring op eer” te ondertekenen?

Dit dient onderdeel te vormen van contractuele bepalingen waartoe de klant zich verbindt. De sector kan standaard clausules uitwerken die kunnen gebruikt worden in dit verband.

De contractuele bepalingen dienen onder meer ook een bevestiging te omvatten dat de totale hoofdsom van uitstaande (opgenomen en niet terugbetaalde) dan wel beschikbare (niet-opgenomen) gewaarborgde kredieten van de klant of groep van verbonden klanten de 50 miljoen euro cap niet overschrijdt. 

3.6 Uitsluitingscriteria: Hoe moet een bank het bewijs leveren dat er geen achterstal van betaling was op 1 februari 2020, resp. minder dan 30 dagen was op 29 februari 2020? Of is er geen bewijs nodig?

Er dient geen “bewijs” geleverd te worden door de bank, de criteria dienen echter – voor zover mogelijk - door de bank afgetoetst te worden. Dit dient tevens onderdeel te vormen van contractuele bepalingen waartoe de klant zich verbindt.