Werking van het garantiemechanisme (enveloppe, verliesberekening, …)

Inhoud

4.6 Hoeveel bedraagt het budget van de tweede garantieregeling?

Voor de tweede garantieregeling wordt één vijfde van het budget van 50 miljard EUR van de eerste garantieregeling overgeheveld. Dat betekent dat, onder de tweede garantieregeling, kredieten met een gezamenlijke hoofdsom van ten hoogste 10 miljard EUR van de staatswaarborg kunnen genieten.  

4.7 Hoe werkt de tweede garantieregeling precies?

Elke bank kan een deel van de enveloppe opnemen in nieuwe bijkomende kredieten en kredietlijnen in verhouding tot haar marktaandeel in de uitstaande kredieten en kredietlijnen (alle looptijden) aan levensvatbare niet-financiële bedrijven, kmo’s, zelfstandigen en non-profit organisaties op 31 december 2019. Dit marktaandeel werd vastgesteld op basis van FINREP (tabel 20.04) en schema A (tabel 02.11) rapportering en gemeld aan alle instellingen per individuele uniforme brief van de NBB d.d. 14 april 2020. Instellingen mogen tot 20% van de aan hen aldus toegewezen enveloppe aanwenden voor het verlenen van gewaarborgde kredieten onder de tweede garantieregeling.

 

In tegenstelling tot de eerste garantieregeling is de tweede garantieregeling facultatief. Daarom moet de kredietgever op het ogenblik dat een krediet wordt verleend, de kredieten die hij onder de waarborgregeling wenst te brengen, specifiek identificeren. De keuze voor de waarborgregeling gebeurt met andere woorden (uiterlijk) op het ogenblik van de verlening van het krediet en mits akkoord van de kredietnemer.

De garantie geldt per individueel krediet, waarvan het verlies ten belope van 80% gedragen wordt door de Staat.

4.8 Tot wanneer geldt de tweede garantieregeling?

Initieel kon op de garantieregeling een beroep worden gedaan voor kredieten die vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet (24 juli 2020) tot en met 31 december 2020 worden verstrekt en een looptijd van meer dan 12 maanden en ten hoogste 36 maanden hebben. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad deze termijn en looptijd verlengen indien dit in gevolge de ernst en duur van de negatieve effecten van het coronavirus op de economie noodzakelijk is.

De termijn van verstrekking van onder de tweede garantieregeling vallende kredieten werd verlengd tot 31 december 2021 en de looptijd tot 5 jaar bij KB van 24 december 2020, zoals gewijzigd door het KB van 14 juni 2021.

4.9 Wat is de impact op de toewijzing als banken hun deel weigeren?

Geen. De tweede garantieregeling is facultatief voor banken (kredietinstellingen naar Belgisch recht en bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen) die meer dan 20.000 euro aan kredieten en kredietlijnen hadden uitstaan aan niet-financiële bedrijven, kmo’s, zelfstandigen en non-profit organisaties op 31 december 2019.

4.10 Op welk moment worden de verliezen berekend ?

De totale portefeuille van kredieten onder staatswaarborg is pas gekend op 1 januari 2022. Deze portefeuille kan lager of maximaal gelijk zijn aan het deel van de enveloppe van 10 miljard euro waarvan elke bank gebruik kan maken.

Tegen uiterlijk de laatste dag van de maand die een jaar en zes maanden na de laatst mogelijke vervaldag van een gewaarborgd krediet valt [1] dient de staatswaarborg aangesproken te worden. Niettegenstaande de waarborg geldt per individueel krediet, dient het beroep op de waarborg door een kredietgever te gebeuren voor het geheel van gewaarborgde kredieten (de portefeuille) die zijn verstrekt door die kredietgever. Dit voorkomt een onwenselijke overvloed aan garantieafroepingen "per krediet". Voor de aanspreking is niet vereist dat een verlies op de portefeuille reeds vaststaat of kan worden aangetoond. De aanspreking bevestigt enkel dat de kredietgever een gewaarborgd verlies op haar portefeuille verwacht te lijden. Een kredietgever die de staatswaarborg aanspreekt dient vanaf die datum een aanvang te maken met de uitwinning van de gewaarborgde kredieten in haar portefeuille waarvoor de kredietnemer in gebreke is gebleven. Een KB zal de wijze bepalen waarop de definitieve afrekening gebeurt en de modaliteiten voor de betaling van tussentijdse voorschotten waarop de kredietgever recht heeft.

 

[1] Artikel 15 van de wet van 20 juli 2020, zoals gewijzigd door artikel 403 van de wet van 27 juni 2021 houdende diverse financiële bepalingen.

 

4.11 Welk engagement gaat de federale overheid aan?

Het verlies dat een kredietgever op een krediet lijdt, wordt ten belope van 80% gedragen door de Staat. De overige 20% van het verlies blijven ten laste van de betrokken kredietgever.

4.12 Welke banken vallen onder de tweede garantieregeling?

Belgische banken en op bijkantoren van buitenlandse banken (zowel deze uit EU-landen als deze met een hoofdkantoor in een niet-EU-land) kunnen van de tweede garantieregeling gebruik maken. Instellingen die eind 2019 geen kredietportefeuille hadden aan bedrijven, kmo’s en non-profitorganisaties die 20.000 euro overschreed vallen niet onder de garantieregeling (de minimis). Dit verhindert niet dat deze banken desgevallend wel onder de afspraken rond betalingsuitstel voor hypothecaire kredietnemers kunnen vallen.

4.13 Welke kredieten vallen onder de tweede garantieregeling?

In principe komen alle nieuwe bijkomende kredieten en kredietlijnen aan kleine of middelgrote  niet-financiële ondernemingen (zie vragen 4.1-4.3 voor definitie) met een looptijd van meer dan 12 maanden en ten hoogste 36 maanden (verlengd tot vijf jaar bij KB van 24 december 2020) die de bank verstrekt tussen de datum van inwerkingtreding van de wet (24 juli 2020) en 31 december 2020 (initieel verlengd tot 30 juni 2021 en nadien tot 31 december 2021 bij KB van 24 december 2020, zoals gewijzigd door het KB van 14 juni 2021) (facultatief) in aanmerking voor de tweede garantieregeling (totdat het aandeel van de bank in de globale enveloppe van 10 miljard euro bereikt is).

Volgende kredieten vallen evenwel niet onder de garantieregeling:

1° herfinancieringskredieten die dienen tot terugbetaling van kredieten verleend voor de datum van inwerkingtreding van de wet (een krediet of een gedeelte van een krediet dat wordt verleend tot terugbetaling van een niet-gedeselecteerd krediet dat onder de eerste garantieregeling valt, en met betrekking waartoe de kredietgever voorziet een respijtmaatregel te moeten toekennen op de vervaldag ervan wordt niet als herfinancieringskrediet aanzien);

2° wederopnames van kredieten verleend voor de datum van inwerkingtreding van de wet;

3° leasingovereenkomsten;

4° factoringovereenkomsten;

5° consumentenkredieten en hypothecaire kredieten die vallen onder Boek VII van het Wetboek van economisch recht.

4.14 Onder welke voorwaarden komen herfinancieringskredieten die strekken tot terugbetaling van kredieten die vallen onder de eerste garantieregeling in aanmerking voor de tweede garantieregeling?

Het krediet dat onder de eerste garantieregeling valt, (i) werd verstrekt aan een kredietnemer die binnen het toepassingsgebied van de tweede garantieregeling valt, (ii) mag niet gedeselecteerd zijn geweest door de kredietgever en (iii) deze laatste voorziet een respijtmaatregel te moeten toekennen op de vervaldag ervan. Dit betekent niet noodzakelijk dat er al een default of achterstand moet zijn op het gewaarborgd krediet. Het kan voldoende zijn dat de kredietgever het ten laatste op 31 december 2021 (einddatum tweede garantieregeling) waarschijnlijk acht dat de klant het krediet onder de eerste garantieregeling op een vervaldag niet zal kunnen terugbetalen en dat ten laatste op die datum op die basis een herfinanciering wordt toegestaan.

4.15 Is de tweede garantieregeling van kracht voor alle kredietproducten (kaskredieten, vaste voorschotten, investeringskredieten, documentaire kredieten, …?).

Alle nieuwe bijkomende kredieten en kredietlijnen aan alle  kleine of middelgrote niet-financiële ondernemingen (zie vragen 4.1-4.3 voor definitie) met een  looptijd van meer dan 12 maanden en ten hoogste 36 maanden (verlengd tot vijf jaar bij KB van 24 december 2020) komen in aanmerking voor de garantieregeling, met uitzondering van de kredieten opgesomd in het antwoord op vraag 4.13.

4.16 Kan een bank bijkomende zekerheden vragen voor kredieten die reeds liepen op de datum van inwerkingtreding van de wet?

Ja, op voorwaarde dat een evenredig gedeelte van deze zekerheden, rekening houdend met de uitstaande dan wel beschikbare hoofdsom van alle betrokken kredieten, wordt toegekend aan de gewaarborgde kredieten die de bank aan die kredietnemer toekent. Zo niet, wordt het gewaarborgd verlies verminderd met alle verliezen op de gewaarborgde kredieten die de bank aan die kredietnemer heeft toegekend. Een belangrijke uitzondering hierop vormen contractuele regelingen die reeds van kracht waren tussen de bank en de kredietnemer voor kredieten die reeds liepen op de datum van inwerkingtreding van de wet. Het gaat hier onder meer over het inroepen van margin calls of de omzetting van hypothecaire mandaten. Daarnaast is voormelde voorwaarde niet van toepassing op zekerheden met betrekking tot nieuwe kredieten die niet onder de garantieregeling werden gebracht.

4.17 Komen ook gesyndiceerde kredieten in aanmerking voor de tweede garantieregeling?

Ja, voor zover het afzonderlijke krediet van de bank die deelneemt aan het syndicaat een voldoende onderscheiden verbintenis vormt. De verbintenis van die bank is voldoende onderscheiden van de verbintenissen van de andere kredietverstrekkers, wanneer deze eerste zich verbindt om een vast maximumbedrag ter beschikking te stellen (de "commitment"). In dat geval zal de verbintenis van de bank worden beschouwd als een apart krediet (voor de berekening van de premie en het gewaarborgde bedrag wordt dan louter rekening gehouden met het door deze bank ter beschikking gestelde bedrag).

4.18 Als er ook buitenlandse banken deelnemen in het syndicaat, kan het Belgische deel dan toch van de waarborg genieten?

De Belgische banken in het syndicaat kunnen genieten van de waarborg voor hun deel van het krediet. Het onderdeel van de betrokken banken moet een voldoende onderscheiden verbintenis vormen per bank.

4.19 Wat met verlenging van een op de datum van inwerkingtreding van de wet bestaand krediet / bestaande kredietlijn die op vervaldag komt voor eind juni 2021)?

Dit is een wederopname van een bestaand krediet / bestaande kredietlijn en valt buiten de garantieregeling.

4.20 Zijn voor eenzelfde tegenpartij meerdere aanvragen mogelijk onder het garantieschema?

Meerdere kredietverstrekkingen onder het garantieschema zijn mogelijk.

4.21 Mag een bank klanten die nog ruimte op hun lijn hebben een nieuwe/hogere lijn geven?

Ja, het verschil tussen de hogere lijn (bv .110.000 euro) en de bestaande lijn (100.000 euro) is dan een nieuw krediet dat in aanmerking komt voor de garantieregeling. Dit nieuw krediet dient dan te worden gestructureerd als een apart nieuw krediet (in voorbeeld 10.000 euro).

4.22 Kan een klant om een nieuw krediet of kredietlijn vragen terwijl hij nog een bestaande kredietlijn heeft die niet volledig werd opgenomen?

Ja, het is aan de bank om te beslissen dit al dan niet toe te kennen. De opnames op de bestaande kredietlijn kunnen evenwel niet onder de garantieregeling vallen.

4.23 Kan een bank weigeren kredieten of kredietlijnen aan bepaalde klanten toe te staan?

Ja, als het gaat om nieuwe bijkomende kredieten of kredietlijnen ten opzichte van het encours aan uitstaande kredieten en kredietlijnen op de datum van inwerkingtreding van de wet. De garantieregeling strekt ertoe om het verlenen van nieuwe bijkomende kredieten of kredietlijnen te faciliteren.

4.24 Dient de maximaal gewaarborgde hoofdsom van de aan een kredietnemer toegekende gewaarborgde kredieten op groepsniveau beoordeeld te worden en kan de kredietnemer aldus meer lenen dan zijn liquiditeitsnood op solo niveau

Dient de maximaal gewaarborgde hoofdsom van de aan een kredietnemer toegekende gewaarborgde kredieten op groepsniveau beoordeeld te worden en kan de kredietnemer aldus meer lenen dan zijn liquiditeitsnood op solo niveau zolang dit binnen de grenzen van de maximaal gewaarborgde hoofdsom op groepsniveau valt?

Ja. Het EU Temporary Framework stelt voorwaarden en drempels vast ten aanzien van de “begunstigde” van de steun. Die begunstigde is de “onderneming” aan wie de steun wordt toegekend. De notie “onderneming” omvat alle entiteiten die door dezelfde natuurlijke of rechtspersoon (zie voor nadere toelichting de Geconsolideerde mededeling van de Europese Commissie over bevoegdheidskwesties op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, PB 16 april 2008, C 95, blz 1) worden gecontroleerd.

 

Bijvoorbeeld: A, B en C vormen samen een groep. A heeft een liquiditeitsnood van 40, B van 10 en C van 50. De maximaal gewaarborgde hoofdsom voor de groep is dus 100.

De maximaal gewaarborgde hoofdsom waarvoor A kredieten kan afsluiten binnen de garantieregeling is niet beperkt tot 40 (wat eigenlijk haar liquiditeitsnood is), maar tot 100. Indien A een krediet zou aangaan voor 60, zal dit wel de kredietmogelijkheden van B en C samen beperken tot 40. Hierbij moet uiteraard rekening gehouden worden met de algemene principes inzake kredietwaardigheid en het economisch belang in hoofde van de kredietnemer.

4.25 Wat is het maximaal bedrag dat aan een kredietnemer onder de tweede garantieregeling kan verstrekt worden?

De gewaarborgde hoofdsom van de aan een kredietnemer toegekende gewaarborgde kredieten kan het hoogste van de hierna bedoelde bedragen, berekend op het niveau van de groep waartoe de kredietnemer behoort, niet overschrijden:

1° de liquiditeitsbehoeften van de kredietnemer gedurende een periode van 18 maanden vanaf de beoogde datum van verlening van het gewaarborgde krediet, zoals dit bedrag door de kredietnemer in een behoorlijk gemotiveerde schriftelijke verklaring wordt geschat.

2° het dubbele van de jaarlijkse totale loonkost, met inbegrip van de sociale lasten, van het boekjaar van de kredietnemer dat het laatst afgesloten was vóór 1 januari 2020;

3° 25% van de omzet van het boekjaar van de kredietnemer dat het laatst afgesloten was vóór 1 januari 2020.[1]

 

Het aldus maximaal gewaarborgde hoofdbedrag moet worden verlaagd met de hoofdbedragen van kredieten die aan de kredietnemer (of andere vennootschappen die tot de groep van de kredietnemer behoren) zijn toegekend krachtens de eerste garantieregeling, voor zover zij niet geherfinancierd worden door kredieten onder de tweede garantieregeling.

 

[1] Artikel 8, §1 van de wet van 20 juli 2020, zoals gewijzigd door artikel 402 van de wet van 27 juni 2021 houdende diverse financiële bepalingen.

4.25/1 Kan in het begrip “loonkost” zoals opgenomen in art. 8 §2, 2° van de wet van 20 juli 2020 ook de bezoldiging van de zaakvoerder begrepen zitten?

De bezoldiging van de zaakvoerder mag in rekening worden gebracht voor zover het gaat om een remuneratie (dit in tegenstelling tot vergoedingen voor kapitaal, die niet mogen worden meegeteld).

4.26 Kunnen normale aflossingen van zowel kapitaal als interest van kredieten die werden verleend voor de datum van inwerkingtreding van de wet mee opgenomen worden in de liquiditeitsbeoordeling zoals voorzien in de liquiditeitssimulator;

Kunnen normale aflossingen van zowel kapitaal als interest van kredieten die werden verleend voor de datum van inwerkingtreding van de wet mee opgenomen worden in de liquiditeitsbeoordeling zoals voorzien in de liquiditeitssimulator; vallen kredieten om aan deze aflossingen te voldoen onder de staatswaarborg?

 

Noteer dat, voor zover het kredietbedrag lager is dan het dubbele van de jaarlijkse totale loonkost, met inbegrip van de sociale lasten, of lager is dan 25% van de omzet van het boekjaar van de kredietnemer dat het laatst afgesloten was vóór 1 januari 2020, de liquiditeitsbehoeften niet noodzakelijk dienen te worden gehanteerd in de context van de verstrekking van een krediet onder de tweede garantieregeling.

Indien dit toch het geval is, vermeldt art. 8, §1, 1° van de wet  in dit verband dat de bedoelde liquiditeitsbehoeften ter begrenzing van de gewaarborgde hoofdsom exclusief de behoeften van de kredietnemer zijn voor herfinanciering dan wel wederopname van kredieten verleend voor de datum van inwerkingtreding van de wet. Een krediet of een gedeelte van een krediet dat wordt verleend tot terugbetaling van een niet-gedeselecteerd krediet dat onder de eerste garantieregeling valt, en met betrekking waartoe de kredietgever voorziet een respijtmaatregel te moeten toekennen op de vervaldag ervan wordt evenwel niet als herfinancieringskrediet aanzien. De financiering van aflossingen van voor de datum van inwerkingtreding van de wet door dezelfde of een andere kredietgever verleende kredieten kwalificeert dus in principe als herfinancieringskrediet in de zin van art. 3, 12° van de wet, komt niet in aanmerking voor de waarborgregeling en mag aldus niet meetellen voor de bepaling van de liquiditeitsbehoeften in het kader van art. 8 van de wet. Het is immers niet de bedoeling dat een gewaarborgd krediet wordt gebruikt voor de aflossingen van een reeds bestaand krediet (OLD MONEY). Als aan de voorwaarden van het Charter Ondernemingskredieten is voldaan, komen de aflossingen (van kapitaal) bovendien in aanmerking voor betalingsuitstel.

Anderzijds dient een kredietgever de volledige liquiditeitsnood van een kredietnemer in kaart te brengen om de risico’s op een correcte manier te kunnen inschatten. De kredietgever kan de aflossingen van kredieten die werden verleend voor de datum van inwerkingtreding van de wet  evenwel perfect in deze oefening meenemen zonder dat ze echter mogen meegeteld worden voor de bepaling van de liquiditeitsbehoeften in het (specifiek) kader van art. 8 van de wet. Voor de bepaling van de bedragen die onder de waarborgregeling vallen (NEW MONEY), worden de bedoelde aflossingen dan ook best afzonderlijk behandeld in de liquiditeitssimulator.

4.27 Als de bank een uitstel op een vervaldag of aantal vervaldagen samen op reeds op de datum van inwerkingtreding van de wet uitstaande kredieten wenst te groeperen in de vorm van een nieuw krediet, is dit dan een herfinanciering of niet?

Ja, dit is een herfinanciering, die in principe niet in aanmerking komt voor de garantieregeling .

4.28 Komen ook bestaande kredieten in aanmerking voor de tweede garantieregeling?

Neen. De garantieregeling geldt niet voor de op de datum van inwerkingtreding van de wet bestaande kredieten en evenmin voor de niet getrokken bedragen op de op de datum van inwerkingtreding van de wet bestaande kredietlijnen.

4.29 Kan er nog een beroep gedaan worden op de tweede garantieregeling wanneer een klant een respijtmaatregel aanvraagt maar de bank naar aanleiding daarvan beslist de klant over te dragen naar pre-contentieux voor opvolging van zijn dossier?

Ja, maar enkel voor nieuwe bijkomende kredieten aan deze klant (bovenop de op de datum van inwerkingtreding van de wet uitstaande kredieten of kredietlijnen) of voor kredieten ter herfinanciering van kredieten verleend onder de eerste garantieregeling, zie toepassingsgebied.

4.30 Hoe verloopt de “recovery” in het geval dat een gewaarborgd krediet niet kan worden terugbetaald door de klant?

Banken dienen uiterlijk op de laatste dag van de maand die een jaar en zes maanden na de laatst mogelijke vervaldag van een gewaarborgd krediet valt [1] de staatswaarborg aan te spreken voor de gewaarborgde kredieten, ongeacht de datum van toekenning of looptijd van dit krediet. Slechts op dat moment moet worden beslist over de eventuele stopzetting van de klantrelatie. In tussentijd kunnen nog respijtmaatregelen worden genomen. Onderstaand schema geeft een overzicht van de verschillende mogelijkheden

 

[1] Artikel 15 van de wet van 20 juli 2020, zoals gewijzigd door artikel 403 van de wet van 27 juni 2021 houdende diverse financiële bepalingen.

 

stopzetting

4.30/1 Indien een respijtmaatregel bestaat in een uitstel van betaling (bijvoorbeeld onder de vorm van een aflossingschema, verlenging van het oorspronkelijk krediet of anderszins) voor het gewaarborgde krediet, zijn partijen dan gebonden aan de maximale

4.30/1 Indien een respijtmaatregel bestaat in een uitstel van betaling (bijvoorbeeld onder de vorm van een aflossingschema, verlenging van het oorspronkelijk krediet of anderszins) voor  het gewaarborgde krediet, zijn partijen dan gebonden aan de maximale looptijd van het gewaarborgde krediet (36 maanden onder de tweede garantieregeling, verlengd tot 5 jaar bij KB van 24 december 2020)?

 

Neen, de maximumtermijn van 36 maanden (verlengd tot 5 jaar bij KB van 24 december 2020) speelt hierbij niet. Hiervoor kan verwezen worden naar het schema zoals opgenomen vraag 4.30: indien er respijtmaatregelen toegekend worden dan kunnen die maximaal toegestaan worden tot de uiterste datum waarop de Staat kan aangesproken worden om de staatswaarborg te honoreren. Dit is dusde laatste dag van de maand die een jaar en zes maanden na de laatst mogelijke vervaldag van een gewaarborgd krediet valt[1] voor de tweede garantieregeling.

 

[1] Artikel 15 van de wet van 20 juli 2020, zoals gewijzigd door artikel 403 van de wet van 27 juni 2021 houdende diverse financiële bepalingen.

4.30/2 Indien een respijtmaatregel bestaat in een uitstel van betaling (bijvoorbeeld onder de vorm van een aflossingschema, verlenging van het oorspronkelijk krediet of anderszins) voor het gewaarborgde krediet, is er dan door de kredietnemer een bijkomen

Neen. In geval de kredietnemer niet in staat is om het krediet terug te betalen op de contractueel voorziene vervaldag, dient het toegestaan uitstel van betaling te worden beschouwd als een respijtmaatregel in de zin van art. 47 ter. 1 a) van Verordening nr. 575/2013 en is er geen bijkomende premie verschuldigd. In die hypothese dient wel rekening gehouden te worden met de vereisten uit art. 19, 1° van de wet van 20 juli 2020 (zie infra, vraag 4.30/3).

4.30/3 Hoe dient de “evenredige toepassing” van respijtmaatregelen (rekening houdende met de beschikbare dan wel uitstaande hoofdsom en de vervaldag) precies te worden begrepen (cf. art. 19, 1° van de wet van 20 juli 2020)?

Dit houdt in dat, indien er voor een gewaarborgd krediet een respijtmaatregel wordt verleend onder vorm van een uitstel van betaling, de andere, niet onder de staatswaarborg vallende kredieten, eveneens een uitstel van betaling moeten genieten voor minimaal eenzelfde periode.

Bijvoorbeeld: indien een respijtmaatregel wordt toegekend op een gewaarborgd krediet in de vorm van een uitstel van betaling (bv. terugbetaling van een krediet van 15 maanden wordt uitgesteld met 6 maanden), moeten alle overige lopende kredieten ook betalingsuitstel verkrijgen voor  dezelfde periode van minstens 6 maanden (bv. een investeringskrediet op 5 jaar moet dan ook betalingsuitstel verkrijgen voor minimum 6 maanden).

In de hypothese dat er nog andere onder staatswaarborg lopende kredieten zijn, dan heeft het evenredige betalingsuitstel geen impact op het behoud van de staatswaarborg.

4.30/4 Geldt de “evenredige toepassing” waarvan sprake in vraag 4.30/3 voor elke vorm van respijtmaatregel, en bijvoorbeeld ook in geval van herfinanciering?

Neen. Het evenredigheidsprincipe geldt enkel met betrekking tot de respijtmaatregelen bedoeld onder art. 47ter.1 a) van Verordening nr. 575/2013.

4.31 Wanneer er beslist wordt de klantrelatie stop te zetten en de waarborg aan te spreken, wat dient een bank dan te doen opdat de verliezen onder de gewaarborgde kredieten zouden meetellen voor de staatswaarborg (voorrecht van uitwinning)?

De bank zal de klant eerst moeten “uitwinnen” (d.w.z. alle gelden, onderpand, borgen etc. van de klant aanspreken) alvorens zij het residuele bedrag als verlies kan opnemen voor de staatswaarborg. Deze uitwinning dient niet te gebeuren of te zijn gefinaliseerd op het moment dat de staatswaarborg wordt aangesproken.

4.32 Dienen bestaande “alle sommen” zekerheden steeds ter waarborging van kredieten die onder de tweede garantieregeling vallen?

Neen. De kredietgever en de kredietnemer kunnen vooraf of ten tijde van de verlening van het krediet dat onder de tweede garantieregeling valt (hierna ‘het gewaarborgde krediet’) afspraken maken met betrekking tot de verdeling van de realisatie van “alle sommen” zekerheden. Die afspraken kunnen met name voorzien in de uitsluiting van het gewaarborgde krediet uit de opbrengst van een "alle sommen" zekerheid, dan wel de prioritaire aanwending van die zekerheid tot betaling van kredieten verleend voor de datum van het gewaarborgde krediet en pas subsidiair aan het gewaarborgde krediet.

4.33 Kan een bank één of meerdere gewaarborgde kredieten overdragen?

In principe niet, tenzij als onderpand van enige financiering die de Nationale Bank van België in het kader van haar wettelijke opdracht aan een bank verleent. Het onderpand kan slaan op de kredieten zelf of op de effecten die de bank heeft uitgegeven ter effectisering van deze kredieten.

4.34 Hoe werkt de interactie tussen verschillende garanties van gewesten en de federale staat?

Verduidelijking aan de hand van een voorbeeld:

Een kleinhandelszaak heeft voor € 500.000 krediet uitstaan bij de bank met totale interesten (incl. fee) van 1,5%. Dit is het enige krediet dat de kredietnemer heeft uitstaan bij de bank. . Dit krediet werd door de bank onder de tweede garantieregeling gebracht. Bij het aangaan van het krediet werd ook het handelspand mee opgenomen als waarborg. De (uitwinnings-)waarde van het pand wordt geschat op 150.000. Bij het failliet gaan van de kleinhandelszaak staat er nog voor €10.000 cash op de bank en beschikt de zaak over een bestelwagen met waarde €10.000.

Geval a): geen andere (bv. gewestelijke) borgen werden op dit krediet genomen. In dit geval wordt het verlies bepaald door eerst alle activa van het bedrijf te liquideren (waaronder de cash, de bedrijfswagen) en het handelspand te verkopen. De geraamde waarde hiervan bedraagt € 170.000. De rest van het bedrag (krediet hoofdsom plus rente) € 500.000*(1 + 1,5%) - € 170.000 = € 337.500 wordt opgenomen in het “verlies” waarmee op basis van artikel 12, eerste alinea van de wet rekening wordt gehouden bij de toepassing van de staatswaarborg op het betreffende krediet..

Geval b): Het krediet geniet eveneens van een gewestelijke garantie (zonder pari passu clausule) die een verlies dekt van € 100.000. In dit geval wordt het verlies bepaald door eerst alle activa van het bedrijf te liquideren (waaronder de cash, de bedrijfswagen) en het handelspand te verkopen. Vervolgens wordt de gewestelijke garantie aangesproken voor het volle bedrag van de gedekte verliezen. De geschatte waarde van wat gerecupereerd kan worden bedraagt dus € 170.000 + €100.000. Het bedrag dat niet door de bank kan worden gerecupereerd, nl. € 500.000*(1 + 1,5%) - € 170.000 - € 100.000 = € 237.500, wordt opgenomen in het “verlies” waarmee op basis van artikel 12, eerste alinea van de wet rekening wordt gehouden bij de toepassing van de staatswaarborg op het betreffende krediet

Geval c): Het krediet geniet eveneens van een gewestelijke garantie (met pari passu clausule) die een verlies dekt van € 100.000. In dit geval wordt het verlies bepaald door eerst alle activa van het bedrijf te liquideren (waaronder de cash, de bedrijfswagen) en het handelspand te verkopen. We gaan er van uit dat de pari passu kwalificatie van de door het gewest verleende waarborg duidelijk maakt dat die waarborg tot de helft wordt herleid als gevolg van het feit dat het gewaarborgde verlies van € 100.000 eveneens kan worden gedekt in het kader van de portefeuillewaarborg van de bank. In dat geval zal het gewest op basis van de waarborg niet €100.000 maar slechts € 50.000 vergoeden. Artikel 12, tweede alinea van de wet bepaalt dat de bedragen die omwille van de pari passu clausule niet gerecupereerd kunnen worden van de gewesten (in dit geval dus € 50.000), mee worden opgenomen in het verlies. De geschatte waarde van wat gerecupereerd kan worden bedraagt dus € 170.000 + €50.000. De rest van het bedrag € 500.000*(1 + 1,5%) - € 170.000 - € 50.000 = € 287.500 wordt opgenomen in het “verlies” waarmee op basis van artikel 12, eerste alinea van de wet rekening wordt gehouden bij de toepassing van de staatswaarborg op het betreffende krediet.

Geval d): Het krediet geniet eveneens van een gewestelijke garantie die een verlies dekt van € 100.000 en een bijkomende garantie van Credendo van € 50.000 (beiden met pari passu clausule). In dit geval wordt het verlies bepaald door eerst alle activa van het bedrijf te liquideren (waaronder de cash, de bedrijfswagen) en het handelspand te verkopen. We gaan ervan uit dat de pari passu kwalificatie van de door het gewest en Credendo verleende waarborgen telkens duidelijk maken dat die waarborgen proportioneel worden herleid als gevolg van het feit dat een deel van het gewaarborgde verlies eveneens kan worden gedekt in het kader van de portefeuillewaarborg van de bank. Dergelijke pari passu regelingen impliceren een pro rata verdeling van de verliezen tussen de verschillende partijen. Met betrekking tot de eerste verliestranche van € 50.000 hebben de door het gewest en Credendo bedongen pari passu clausules als gevolg dat zij elk een verlies van slechts € 16.666,66 vergoeden. Voor de tweede verliestranche van € 50.000 heeft de pari passu clausule in de waarborg van het gewest als gevolg dat het gewest daarvan slechts € 25.000 ten laste neemt. Krachtens artikel 12, tweede alinea van de wet wordt het bedrag dat omwille van de pari passu clausules niet gerecupereerd kan worden van het gewest of van Credendo, mee opgenomen in het verlies. De geschatte waarde van wat gerecupereerd kan worden bedraagt dus € 170.000 + 2* €16.666,66 + € 25.000. De rest van het bedrag € 500.000*(1 + 1,5%) - € 170.000 - 2* €16.666,66 - € 25.000= € 279.170 wordt opgenomen in het “verlies” waarmee op basis van artikel 12, eerste alinea van de wet rekening wordt gehouden bij de toepassing van de staatswaarborg op het betreffende krediet.