Garantieregelingen - behandeling op basis van IFRS9

6.8 Hoe moet de garantieregeling voor een nieuw gewaarborgd krediet worden geboekt?

Om deze vraag te beantwoorden, moet worden beoordeeld of de staatsgarantie kan kwalificeren als een financiële garantie onder IFRS en, zo ja, of deze staatsgarantie een vorm is van kredietbescherming die integraal deel uitmaakt van de contractvoorwaarden van de kredieten. Indien het antwoord op deze twee vragen bevestigend is, zou de staatsgarantie overeenkomstig IFRS 9 in aanmerking kunnen worden genomen bij de waardering van de verwachte kredietverliezen (ECL). Indien het antwoord negatief is, moet de staatsgarantie afzonderlijk van de voorzieningen voor verwachte kredietverliezen (ECL) onder IFRS 9 worden opgenomen.

Of de staatsgarantie al dan niet kwalificeert als een financiële garantie die integraal deel uitmaakt van de contractvoorwaarden van het krediet, moet worden bepaald op grond van een professioneel oordeel dat gebaseerd is op de specifieke feitelijke kenmerken van de staatsgarantie. Verschillende factoren of criteria kunnen in aanmerking worden genomen en gewogen om te komen tot een redelijk boekhoudkundig antwoord. Aangezien de twee staatsgarantieprogramma’s verschillend zijn, moeten ze afzonderlijk worden beoordeeld.

a) Eerste garantieregeling

De eerste staatsgarantie voldoet aan de definitie van een financiële garantie onder IFRS doordat deze garantie enkel de verliezen van de banken dekt die het gevolg zijn van debiteuren die niet betalen op de vervaldag in overeenstemming met de kredietvoorwaarden.

Bij het beslissen of de staatsgarantie integraal deel uitmaakt van de kredieten kunnen verschillende factoren in overweging worden genomen om tot een positieve conclusie te komen:

  • In de kredietovereenkomsten die binnen het toepassingsgebied van de COVID-19-garantieregeling vallen, wordt expliciet verwezen naar de dekking van de staatsgarantie.
  • De te innen en betalen staatssteunvergoeding wordt expliciet vermeld in de kredietovereenkomst.

Andere overwegingen kunnen daarentegen leiden tot een negatieve conclusie:

  • De niet-overdraagbaarheid van de garantie: terwijl de leningen overdraagbaar zijn, zou de garantie verloren gaan voor de leningen die zouden worden overgedragen (anders dan als onderpand zoals gedefinieerd in de wet).
  • Het feit dat de definitieve invordering in het kader van de garantie, die werd toegekend op een portefeuille, pas zal worden bepaald en afgewikkeld wanneer de meeste leningen reeds van de balans zijn gehaald. De garantie is inderdaad zo gestructureerd dat deze geen individuele kredieten maar een portefeuille of pool van kredieten met een onderverdeling in tranches dekt. Het verwachte bedrag van invordering is dus afhankelijk van de prestatie van de andere kredieten in de portefeuille.

Gezien het belang van deze elementen lijkt een redelijke conclusie te zijn dat de eerste staatsgarantie overeenkomstig IAS 37.53 afzonderlijk van de voorzieningen voor verwachte kredietverliezen (ECL) onder IFRS 9 wordt opgenomen. In de praktijk zou het aanvaardbaar zijn om een herstelactief op te nemen dat representatief is voor het verwachte bedrag van de vergoeding van de overheid onder de financiële garantie. De tegenwaarde zou worden opgenomen in de resultatenrekening. Onder IAS 37 kan een vergoedingsactief enkel worden opgenomen wanneer het vrijwel zeker is dat de vergoeding zal worden ontvangen indien de entiteit de verplichting afwikkelt. Dit kan redelijkerwijs als zeker worden aangenomen als de bijzondere waardevermindering de ondergrens van de tweede verliestranche (verliespercentage van 3 %) overschrijdt – na aftrek van andere zekerheden.

b)         Tweede garantieregeling

In tegenstelling tot de eerste staatsgarantie is de tweede facultatief, wat betekent dat de kredieten die in aanmerking komen voor de garantie als dusdanig worden geïdentificeerd bij toekenning met instemming van de kredietnemer. Bijgevolg is de garantie nauw en individueel verbonden aan elke kredietovereenkomst. Dit is een belangrijk verschil met de eerste staatsgarantie.

De andere kenmerken die relevant zijn om te beoordelen of de garantie integraal deel uitmaakt van de kredietovereenkomsten, zijn dezelfde als voor de eerste staatsgarantie (NB: de kredieten mogen ook worden gebruikt als onderpand voor enige financiering die de NBB verleent en in dit geval kan het onderpand zowel de kredieten zelf als de door het effectiseringsvehikel met betrekking tot deze kredieten uitgegeven instrumenten zijn).

Op basis van deze feitelijke elementen kan worden geoordeeld dat de tweede staatsgarantie een vorm van kredietbescherming is die integraal deel uitmaakt van de contractvoorwaarden van de kredieten en dus in aanmerking mag worden genomen bij de waardering van de verwachte kredietverliezen (ECL) overeenkomstig IFRS 9 B5.5.55 (d.w.z. als een vermindering van de voorziening voor bijzondere waardeverminderingen, indien relevant als onderdeel van LGD-parameters).

Deze analyse is ook in overeenstemming met de prudentiële behandeling van de staatsgarantie (zie hierboven).

6.9 Hoe moet een aanzienlijke toename van het kredietrisico worden beoordeeld voor nieuwe kredieten in het kader van de garantieregelingen en kunnen de blootstellingen in fase 1 blijven ook al is er een aanzienlijke toename van de onderliggende kredietris

Het bestaan van een staatsgarantie als zodanig belet niet dat een kredietblootstelling van fase 1 naar fase 2 wordt verplaatst, aangezien onderpand niet in aanmerking mag worden genomen bij de beoordeling van het feit of er een aanzienlijke toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden. De beoordeling van het feit of er al dan niet een significante toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden, mag niet automatisch gebeuren; er moet een deskundig oordeel worden gegeven (bijvoorbeeld rekening houdend met de sector waartoe de cliënt behoort).  

Als de looptijd van de nieuwe kredieten echter beperkt is tot 12 maanden (en niet doorlopend is), mag de impact op de berekening van de te verwachten kredietverliezen niet leiden tot een “cliff-effect”, aangezien de te verwachten kredietverliezen over een looptijd van 12 maanden reeds dezelfde zouden moeten zijn als de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen.   

 

6.10 Moet een bank in geval van een krediet met garantie van de Staat sowieso steeds forbearance vlag zetten of enkel in bepaalde duidelijk gedefinieerde gevallen?

Nieuwe leningen die onder de garantieregeling vallen, zouden niet onder de definitie van respijt (forbearance) vallen, aangezien er geen herstructurering heeft plaatsgevonden.