Inleiding

In de nasleep van de financiële crisis van 2008 was één van de aandachtspunten de noodzaak van een aanpassing van de governance bij financiële instellingen. Deugdelijk bestuur is immers één van de hoekstenen van het goed functioneren van het bedrijfsleven en van het financieel en economisch systeem.

Context

Kredietinstellingen doen een openbaar beroep op het spaarwezen en gaan langetermijnverplichtingen aan die een hoge graad van vertrouwen in hun stabiliteit en solvabiliteit vereisen.  Tekortkomingen in de corporate governance van een aantal instellingen hebben ertoe bijgedragen dat in de banksector buitensporige en onvoorzichtige risico’s zijn genomen, hetgeen heeft geleid tot het faillissement van individuele instellingen en systeemrelevante problemen op Europees en mondiaal niveau. Dat de instellingen alle redelijke maatregelen nemen om hun bedrijf goed te besturen, is bijgevolg niet alleen van belang voor de doeltreffendheid van hun bedrijfsvoering, maar is bovendien essentieel om het vertrouwen van hun cliënten, het publiek en de marktdeelnemers in individuele instellingen en in het financiële stelsel als geheel in stand te houden. 

In navolging van de internationale ontwikkelingen op het gebied van deugdelijk bestuur, zowel vanuit het oogpunt van de toezichthoudende autoriteiten (nieuwe richtsnoeren van het Bazels Comité en van de Europese Bankautoriteit (European Banking Authority – EBA)) als wat betreft de Europese regelgeving, werd in België in 2014 een bankwet[1] uitgevaardigd, waarin de diverse regels inzake deugdelijk bestuur zijn opgenomen.  Die regels zijn sindsdien meermaals herzien.

Dit handboek heeft twee doelstellingen: enerzijds de wettelijke en reglementaire teksten over deugdelijk bestuur die ten grondslag liggen aan het prudentieel toezicht op de kredietinstellingen en (gemengde) financiële holdings in België in één tekst samen te brengen (zonder de onderliggende documenten te vervangen), en anderzijds de prudentiële verwachtingen van de NBB inzake governance te verduidelijken door de aandacht te vestigen op de nieuwigheden die voortvloeien uit de meest recente ontwikkelingen op dit gebied.

Om de naleving van de governanceregels te verzekeren, stelt de bankwet bovendien een uitgebreid arsenaal aan maatregelen ter beschikking van de toezichthouder: prudentiële maatregelen in het kader van het pijler 2-toezicht (art. 149), herstelmaatregelen (art. 234‑238), dwangmaatregelen (art. 345‑346) en administratieve boetes (art. 347). Bepaalde inbreuken worden bovendien strafrechtelijk gesanctioneerd (art. 348‑352).

Toepassingsgebied

Dit handboek is van toepassing op de volgende instellingen [2]:

  • in België gevestigde kredietinstellingen[3];
  • in België gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte[4]; en
  • financiële holdings en gemengde financiële holdings naar Belgisch recht.[5]

Methodologie

Dit handboek vermeldt alle teksten die verband houden met governancevereisten (bankwet en bijhorende memorie van toelichting, reglementen, koninklijke uitvoeringsbesluiten, circulaires, mededelingen, Europese regelgeving en EBA-richtsnoeren) en licht die indien nuttig extra toe. Zo verduidelijkt dit handboek (dat oorspronkelijk werd ingevoerd via circulaire NBB_2015_29) de prudentiële verwachtingen van de NBB inzake governance voor een reeks onderwerpen. Daarnaast verschaft het handboek ook toelichting bij thema’s die niet als zodanig het voorwerp uitmaken van specifieke beleidsdocumenten. Verder spreekt het voor zich dat beleidsdocumenten die niet in dit handboek aan bod komen, van toepassing blijven. Het handboek laat bovendien de bevoegdheden in het governancedomein van andere toezichthouders (bv. de FSMA) onverlet.

Het handboek vervangt geenszins de relevante beleidsdocumenten. Indien een beleidsdocument wordt gewijzigd, zal het handboek worden aangepast en dient het in afwachting daarvan op een dynamische wijze te worden geïnterpreteerd. Aangezien het in beginsel een online publicatie betreft, is het de bedoeling dat het handboek “leeft” en van toepassing blijft zonder dat bij elke wijziging de referentie en naam dienen aangepast te worden, zoals bijvoorbeeld het geval is voor circulaires die niet in webformaat worden gepubliceerd. Eventuele aanpassingen zullen wel steeds ter kennis worden gebracht van de instellingen. Daarnaast zullen ze worden toegelicht in een afzonderlijke rubriek, met vermelding van de datum van de aanpassing.

De structuur van het handboek volgt zoveel mogelijk die van de bankwet en van de richtsnoeren van de EBA van 2 juli 2021 inzake interne governance (EBA/GL/2021/05).

Voor de toepassing van het handboek dient rekening te worden gehouden met het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (GTM)[6]. In dit verband wordt erop gewezen dat de term toezichthouder, naargelang het geval, als ECB dan wel NBB dient begrepen te worden. Ofschoon de ECB bevoegd is voor de “belangrijke”[7] kredietinstellingen in de zin van de GTM-verordening, is het de taak van de nationale bevoegde autoriteiten om de ECB bij te staan in haar toezichtswerkzaamheden. De NBB verleent deze bijstand in het kader van de Joint Supervisory Teams, die het eerste aanspreekpunt zijn van de instellingen.

De volgende onderwerpen komen in dit handboek aan bod: (i) vereiste kwaliteiten van aandeelhouders en vennoten; (ii) vereiste kwaliteiten van de leiding en de onafhankelijke controlefuncties; (iii) passende bedrijfsorganisatie; (iv) governance op groepsniveau; en (v) prudentiële rapportering en transparantie.

Evenredigheid

Krachtens artikel 21, § 2 van de bankwet moeten de regelingen voor interne governance passend zijn voor de aard, schaal en complexiteit van de risico’s die inherent zijn aan het bedrijfsmodel en aan de werkzaamheden van de instelling.

Op grond van het evenredigheidsbeginsel kunnen de instellingen die onder het toepassingsgebied van dit handboek vallen, rekening houden met criteria zoals de aard, schaal en complexiteit van de risico’s die inherent zijn aan het bedrijfsmodel en aan de werkzaamheden van de instelling om het niveau van de voor hen geldende governancevereisten te bepalen.  Met het oog op de evenredigheid kan ook de frequentie van de indiening van de rapportering worden aangepast, zoals het geval is voor het verslag van de effectieve leiding inzake de beoordeling van de interne controle (indiening om de twee jaar voor kredietinstellingen die niet onder het rechtstreeks toezicht van de ECB staan en jaarlijks voor instellingen die wel onder het rechtstreeks toezicht van de ECB staan, krachtens artikel 59 van de bankwet).

Voor nadere informatie over evenredigheid en de in overweging te nemen criteria zij verwezen naar de paragrafen 16 tot en met 18 van de richtsnoeren EBA/GL/2021/05. 

Definities

De in dit handboek gebruikte termen hebben dezelfde betekenis als in artikel 3 van de bankwet of in de richtsnoeren EBA/GL/2021/05. Voor de toepassing van dit handboek gelden de volgende definities:

Bestuurders”: alle leden van het wettelijk bestuursorgaan van een instelling die onder het toepassingsgebied van dit handboek valt, zowel de uitvoerende als de niet-uitvoerende bestuurders.

ECB”: de Europese Centrale Bank.

NBB”: de Nationale Bank van België.

WVV”: het Wetboek van vennootschappen en verenigingen zoals ingevoerd bij de wet van 23 maart 2019.

Effectieve leiders”: de personen die deelnemen aan de effectieve leiding van de instelling[8], namelijk:

  1. a) wanneer er een directiecomité is opgericht, de leden van het directiecomité en iedere andere persoon van een hiërarchisch niveau net daaronder, voor zover die persoon een rechtstreekse en doorslaggevende invloed kan uitoefenen op het beheer van alle of bepaalde activiteiten van de instelling, met inbegrip van de leiders van bijkantoren in het buitenland;
  2. b) wanneer er geen dergelijk comité is opgericht, de personen die een rechtstreekse en doorslaggevende invloed kunnen uitoefenen op het beheer van alle of bepaalde activiteiten van de instelling.

In dit handboek moet, voor instellingen waar geen directiecomité is opgericht, de term “het directiecomité” worden gelezen als “de effectieve leiding”.

Instelling die verantwoordelijk is voor de groep”: moederkredietinstelling, aangewezen kredietinstelling, goedgekeurde of aangewezen financiële holding en gemengde financiële holding die verantwoordelijk is voor de naleving van de prudentiële vereisten op geconsolideerde basis.

Diversiteit”: de situatie waarin de kenmerken van de leden van het wettelijk bestuursorgaan, waaronder hun leeftijd, geslacht, geografische herkomst[9], opleiding en professionele achtergrond, zodanig verschillen dat in het wettelijk bestuursorgaan een verscheidenheid aan standpunten kan zijn vertegenwoordigd.

Onafhankelijke controlefuncties”: de risicobeheerfunctie, de compliancefunctie en de interneauditfunctie[10].

Bankwet”: de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen.

Voorts moet, wanneer in dit handboek de term “instelling” wordt gebruikt, deze worden opgevat als de instellingen die onder het hierboven beschreven toepassingsgebied vallen. Evenzo dient het begrip “toezichthouder” naargelang het geval als ECB dan wel NBB begrepen te worden.

 

[1] Wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen.
[2] Het handboek governance is van overeenkomstige toepassing op de depositobanken en de instellingen die ondersteuning verlenen aan een centrale effectenbewaarinstelling, voor zover de in het handboek opgenomen prudentiële verwachtingen overeenstemmen met de wettelijke bepalingen van hun respectieve statuten.
[3] Ongeacht of ze onder het rechtstreeks toezicht van de ECB dan wel de NBB staan, en of ze al dan niet als significant in de zin van artikel 3, 30° van de bankwet worden beschouwd (zie punt 1:10 hieronder).
[4] Met inachtneming van artikel 333 van de bankwet.
[5] De governanceregels voor financiële holdings en gemengde financiële holdings worden toegelicht in hoofdstuk 5 “Governance op het niveau van een groep” van dit handboek.
[6] Krachtens artikel 6, leden 4 en 5, punt b) van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (verordening betreffende het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme of “GTM-verordening”), staan de belangrijke kredietinstellingen zoals gedefinieerd in die verordening onder het rechtstreeks toezicht van de ECB.
[7] Er zij opgemerkt dat het begrip “belangrijk” zoals gebruikt in de GTM-verordening niet verward mag worden met het begrip “significant” zoals vermeld in artikel 3, 30° van de bankwet, dat bedoeld is om de toepassing van het evenredigheidsbeginsel te concretiseren wat betreft de governancevereisten.
[8] Zie de definitie van “effectieve leiding” in het reglement van de NBB van 9 november 2021 over de uitoefening van externe functies.
[9] De term “geografische herkomst” verwijst naar de regio waar een persoon een culturele of professionele achtergrond heeft verworven of waar hij is opgeleid. Deze dimensie moet in het bijzonder in acht worden genomen voor instellingen die internationaal actief zijn.
[10] In België vormen deze 3 verplichte onafhankelijke controlefuncties de "sleutelfuncties" in de zin van de EBA 2021/05-richtsnoeren.