2.1 Toepassingsgebied

2.1.1 Instellingen waarop dit hoofdstuk van toepassing is en SSM-toezicht

2:4 Dit hoofdstuk is van toepassing op de belangrijke kredietinstellingen[1] en de andere instellingen (i.c. (gemengde) financiële holdings[2]) die krachtens artikel 6, leden 4 en 5, onder b) van de SSM-Verordening onder het rechtstreeks toezicht van de ECB staan. Het dient als referentie voor geschiktheidsbeoordelingen die worden uitgevoerd in het kader van zowel de benoeming van bestuurders, effectieve leiders en verantwoordelijken voor onafhankelijke controlefuncties als bij veranderingen in gekwalificeerde deelnemingen.

2:5 De geschiktheidsvereisten zijn van toepassing op deze instellingen conform de regels van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (“Single Supervisory Mechanism”, hierna “SSM”). Concreet betekent dit dat - ofschoon de ECB bevoegd is voor de belangrijke instellingen - het de taak is van de nationale bevoegde autoriteiten om de ECB bij te staan in haar toezichtswerkzaamheden. In dit kader nemen de diensten van de NBB deel aan Joint Supervisory Teams en zijn zij in bepaalde gevallen het eerste aanspreekpunt voor de instellingen. Rekening houdend met deze werkwijze verwijst de term “toezichthouder” in dit handboek naar de ECB in haar hoedanigheid van autoriteit die verantwoordelijk is voor het rechtstreeks toezicht op de betrokken instelling en/of, in voorkomend geval, naar de NBB wanneer zij de ECB bijstaat in het kader van het SSM.

2:6 De belangrijkste stappen van de geschiktheidsprocedure voor belangrijke instellingen en de samenwerking tussen de betrokken toezichthouders worden samengevat in het onderstaande schema, dat afkomstig is van de website van de ECB en een - niet-exhaustief - overzicht biedt van het “fit & proper”-proces:

2:7 De uiteindelijke beslissing wordt genomen door de ECB, en het besluitvormingsproces duurt doorgaans verschillende weken (zie punt 2.6.2. Beoordelingsprocedure). Voor meer informatie over de verdeling van de bevoegdheden tussen de NBB en de ECB, zie de volgende link: https://www.bankingsupervision.europa.eu/banking/tasks/authorisation/html/index.nl.html.

2.1.2 Personen waarop dit hoofdstuk van toepassing is

2:8 Dit hoofdstuk heeft betrekking op de draagwijdte en de beoordeling van de individuele en desgevallend collectieve geschiktheid van de personen die de volgende functies uitoefenen of wensen uit te oefenen:

  • bestuurder;
  • effectieve leider[3]; en
  • verantwoordelijke voor een onafhankelijke controlefunctie[4].

2:9 Effectieve leiders van niveau “N-1” (leiders die een rechtstreekse en doorslaggevende invloed uitoefenen op het bestuur van de instelling maar die geen lid zijn van het directiecomité), met uitzondering van de leiders van bijkantoren, moeten niet worden goedgekeurd door de toezichthouder. Uiteraard betekent dit niet dat deze personen niet over de voor hun functie vereiste deskundigheid en professionele betrouwbaarheid moeten beschikken. De principes van dit hoofdstuk zijn ook op hen van toepassing, maar, aangezien zij niet door de toezichthouder worden beoordeeld, moeten de instellingen hem niet in kennis stellen via de formulieren die in hoofdstuk 5 van dit handboek aan bod komen. Voor meer duiding zij verwezen naar de bepalingen over de beoordeling van de geschiktheid van medewerkers met een sleutelfunctie in de richtsnoeren EBA/GL/2021/06.

2.1.3 Grensoverschrijdende context

2:10 Voor de toepassing van dit hoofdstuk in een grensoverschrijdende context dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de volgende drie situaties:

  1. Instellingen die zijn gevestigd in de Europese Economische Ruimte en die in België actief zijn via een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten => Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de leiders van in de Europese Economische Ruimte gevestigde instellingen die in België actief zijn via een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten.
  2. Belgische instellingen die in het buitenland actief zijn via een bijkantoor => Dit hoofdstuk is van toepassing op de leiders en verantwoordelijken voor onafhankelijke controlefuncties van bijkantoren van instellingen waaraan in België een vergunning is verleend en die in het buitenland actief zijn via een bijkantoor (artikel 86 van de bankwet).
  3. Instellingen die ressorteren onder het recht van een staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte en die in België actief zijn via een bijkantoor => Dit hoofdstuk is van toepassing op de leiders en de verantwoordelijke voor de compliancefunctie van in België gevestigde bijkantoren van instellingen die ressorteren onder het recht van een staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte (artikel 335 van de bankwet).

2.1.4 Groepscontext

2:11 Overeenkomstig artikel 109, leden 2 en 3 van de CRD IV, als omgezet in artikel 168 van de bankwet, dient de consoliderende instelling te zorgen voor de tenuitvoerlegging (en naleving) van een samenhangend en geïntegreerd groepsbeleid voor de beoordeling van de geschiktheid bij alle dochterondernemingen binnen de prudentiële consolidatie. Deze verplichtingen worden nader verduidelijkt in de richtsnoeren EBA/GL/2021/06 (paragrafen 117 tot en met 122).

2:12 Zowel op het niveau van de Belgische moederonderneming als op het niveau van alle gereglementeerde Belgische dochterondernemingen dienen de betrokken personen geschikt te zijn voor de door hen uitgeoefende functie en derhalve te voldoen aan de geschiktheidsstandaarden. Indien een persoon zowel op moeder- als op dochterniveau een functie uitoefent die een geschiktheidsbeoordeling vergt, moeten er twee afzonderlijke beoordelingen worden uitgevoerd.

 

[1] Met “belangrijke instellingen” worden de instellingen bedoeld die voldoen aan minstens één van de in de SSM-verordening vastgelegde significantiecriteria. De lijst van instellingen die onder het rechtstreeks toezicht van de ECB staan, kan worden geraadpleegd via https://www.bankingsupervision.europa.eu/banking/list/who/html/index.nl.html. Er zij opgemerkt dat het begrip “belangrijke instellingen” niet verward mag worden met het Belgische begrip “significante instellingen” als bedoeld in artikel 3, 30° van de bankwet.

[2] Meer in het bijzonder gelden de huidige geschiktheidsregels op grond van artikel 212 van de bankwet voor (gemengde) financiële holdings naar Belgisch recht. In artikel 212 van de bankwet wordt artikel 60 van dezelfde wet, dat de “fit & proper"-beoordelingen betreft, immers van toepassing verklaard op alle (gemengde) financiële holdings. Daarnaast wordt in artikel 168, § 1 bepaalde andere governanceaspecten als toegelicht in het Handboek Governance van de NBB van toepassing verklaard op goedgekeurde of aangewezen financiële holdings die aan het hoofd staan van een groep of subgroep.

[3]  De leden van het directiecomité vallen onder de toepassing van dit hoofdstuk, ongeacht of ze al dan niet bestuurder zijn. Ter herinnering, in bepaalde soorten holdings mag het directiecomité zijn samengesteld uit bestuurders en leiders die geen lid zijn van het wettelijk bestuursorgaan (zie artikel 212 van de bankwet). Krachtens artikel 26, tweede lid, 2° van de bankwet kan een vergelijkbare afwijking worden aangevraagd voor kredietinstellingen, afhankelijk van hun omvang en risicoprofiel.

[4]  De beoordeling moet betrekking hebben op de hoogstgeplaatste verantwoordelijke voor de onafhankelijke controlefunctie.