4.3.5 Collectieve geschiktheid

4:78 In principe heeft een deskundigheidsbeoordeling altijd betrekking op één persoon. Wanneer de beoordeling evenwel betrekking heeft op een functie binnen een meerhoofdig orgaan, dient rekening gehouden te worden met de samenstelling en de werking van dit gehele orgaan[1]. Dit betekent dat dient nagegaan te worden of de deskundigheid in dit orgaan voldoende is gewaarborgd met deze persoon, gelet op zijn/haar kennis, ervaring en vaardigheden. Dit geldt ook voor de effectieve leiding, ingeval de onderneming geen directiecomité heeft.

4.3.5.1 Domeinen van collectieve geschiktheid

4:79 De raad van bestuur en het directiecomité moeten collectief in staat zijn de activiteiten van de onderneming te begrijpen, met inbegrip van de voornaamste risico’s waaraan zij is blootgesteld.

4:80 De collectieve kennis, vaardigheden en ervaring die in het betrokken orgaan aanwezig moeten zijn, hangen af van de kenmerken van de onderneming. Bij het bepalen van de domeinen van collectieve geschiktheid die in de raad van bestuur en het directiecomité aanwezig moeten zijn, moet rekening worden gehouden met het bedrijfsmodel, de strategie, de risicobereidheid, het risicoprofiel en de aard, de reikwijdte en de locatie van de activiteiten.

4:81 Overeenkomstig de EIOPA-richtsnoeren moet de collectieve geschiktheid minstens de volgende gebieden bestrijken:

  1. verzekerings- en financiële markten;
  2. de ondernemingsstrategie en het bedrijfsmodel;
  3. het governancesysteem;
  4. financiële en actuariële analyses;
  5. het regelgevend kader en de regelgevende vereisten.

4:82 Dit zijn minimumcriteria. De NBB beveelt aan om naast deze criteria ook rekening te houden met de volgende gebieden, tenzij de onderneming kan aantonen dat deze niet relevant zijn:

  • risicobeheer, compliance en interne audit,
  • informatietechnologie en -veiligheid,
  • klimaat- en milieurisico’s,
  • lokale, regionale en mondiale markten;
  • in voorkomend geval, het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, en
  • het beheer van (inter)nationale groepen en van risico’s die verband houden met de groepsstructuren, wanneer van toepassing.

4:83 Tegen deze achtergrond en gelet op het evenredigheidsbeginsel besteedt de NBB bijzondere aandacht aan de volgende 3 onderdelen van de beoordeling van de collectieve geschiktheid: (i) informatietechnologie en -veiligheid; (ii) klimaat- en milieurisico’s; en (iii) het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering (voor ondernemingen die het levensverzekeringsbedrijf beoefenen).

4:84 Deze gebieden moeten nader worden bepaald in het geschiktheidsbeleid van de onderneming.

4.3.5.2 Beoordeling

4:85 Bij hun beoordeling van de collectieve geschiktheid moeten de ondernemingen de samenstelling van de raad van bestuur en van het directiecomité afzonderlijk van elkaar beoordelen. Terwijl het directiecomité als geheel over een hoog niveau van managementvaardigheden moet beschikken, moet de raad van bestuur als geheel in zijn beleids-/strategie- en toezichtsfunctie over voldoende managementvaardigheden beschikken om zijn taken doeltreffend te organiseren en de door het directiecomité gehanteerde managementpraktijken en genomen beslissingen te kunnen begrijpen en ter discussie te kunnen stellen.

4:86 De collectieve geschiktheid van de raad van bestuur en het directiecomité moet worden beoordeeld met behulp van een matrix. De ondernemingen dienen daartoe gebruik te maken van:

  1. hetzij het model voor een geschiktheidsmatrix dat in het fit & proper-formulier is opgenomen;
  2. hetzij een eigen passende methode die in overeenstemming is met de criteria van dit handboek.

4:87 De onderneming is eveneens verantwoordelijk voor het vaststellen van tekortkomingen door middel van een permanente zelfbeoordeling van haar raad van bestuur en directiecomité.

4:88 Op basis van de door de onderneming verstrekte informatie beoordeelt de NBB in welke mate de kandidaat bijdraagt aan de collectieve geschiktheid.

4:89 Tot slot zij eraan herinnerd dat de ondernemingen verplicht zijn de NBB te informeren over de eventuele taakverdeling tussen de leden van het directiecomité en de niet-uitvoerende bestuurders en over belangrijke wijzigingen hierin.

 

[1] In artikel 273, lid 3 van Gedelegeerde Verordening 2015/35 wordt in dit verband het volgende bepaald: “Bij de beoordeling of de leden van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan deskundig zijn, wordt rekening gehouden met de respectieve taken die aan individuele leden zijn toevertrouwd, teneinde een passende diversiteit aan kwalificaties, kennis en relevante ervaring te garanderen, zodat de onderneming op professionele wijze wordt bestuurd en gecontroleerd”.