2.3.5 Collectieve geschiktheid

2:87 In principe heeft een deskundigheidsbeoordeling altijd betrekking op één persoon. Wanneer de beoordeling evenwel betrekking heeft op een functie binnen een meerhoofdig orgaan, dient rekening gehouden te worden met de samenstelling en de werking van dit gehele orgaan. Dit betekent dat dient nagegaan te worden of de deskundigheid in dit orgaan voldoende is gewaarborgd met deze persoon, gelet op zijn/haar kennis, ervaring en vaardigheden. Dit geldt ook voor de effectieve leiding, ingeval de instelling geen directiecomité heeft.

2.3.5.1 Domeinen van collectieve geschiktheid

2:88 Het wettelijk bestuursorgaan en het directiecomité moeten collectief in staat zijn de activiteiten van de instelling te begrijpen, met inbegrip van de voornaamste risico’s waaraan zij is blootgesteld.

2:89 De collectieve kennis, vaardigheden en ervaring die in het betrokken orgaan aanwezig moeten zijn, hangen af van de kenmerken van de instelling. Bij het bepalen van de domeinen van collectieve geschiktheid die in het wettelijk bestuursorgaan en het directiecomité aanwezig moeten zijn, moet rekening worden gehouden met het bedrijfsmodel, de strategie, de risicobereidheid, het risicoprofiel en de aard, de complexiteit en de locatie van de activiteiten.

2:90 In het algemeen bestrijkt de collectieve geschiktheid de volgende gebieden:

  1. de activiteiten van de instelling en de belangrijkste risico’s die daaraan zijn verbonden;
  2. elke belangrijke activiteit van de instelling;
  3. de governance van de instelling;
  4. relevante gebieden van sectorale/financiële competentie, waaronder financiële en kapitaalmarkten, solvabiliteit en interne modellen;
  5. managementvaardigheden en -ervaring;
  6. financiële boekhouding en verslaglegging;
  7. het vermogen strategisch te plannen;
  8. risicobeheer, compliance en interne audit;
  9. informatietechnologie en -veiligheid;
  10. klimaat- en milieurisico’s;
  11. in voorkomend geval, lokale, regionale en mondiale markten;
  12. het wet- en regelgevingskader;
  13. het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering;
  14. het besturen van (inter)nationale groepen en aan groepsstructuren verbonden risico’s, wanneer van toepassing.

2:91 Er zij opgemerkt dat de toezichthouder bijzondere aandacht besteedt aan de volgende onderdelen van de beoordeling van de collectieve geschiktheid:

  • Informatietechnologie en -veiligheid: om een doeltreffend beheer, beleid/strategie en toezicht te waarborgen is het van essentieel belang dat het directiecomité en het wettelijk bestuursorgaan in zijn beleids-/strategie- en toezichtsfunctie voldoende inzicht hebben in de risico's die verbonden zijn aan de informatietechnologie en -veiligheid. Derhalve wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat zowel onder de uitvoerende als de niet-uitvoerende bestuurders ten minste één persoon beschikt over specifieke kennis, vaardigheden en ervaring op het gebied van informatietechnologie en -veiligheid;
  • Milieu- en klimaatrisico’s: het wettelijk bestuursorgaan van de instelling is het best geplaatst om ervoor te zorgen dat met klimaat- en milieurisico's rekening wordt gehouden bij de ontwikkeling van de algemene bedrijfsstrategie, de bedrijfsdoelstellingen en het kader voor risicobeheer van de instelling, en om een doeltreffend toezicht op klimaat- en milieurisico's uit te oefenen. Op dit specifieke gebied is het noodzakelijk voor een gezond en doeltreffend beheer van de risico's waaraan de instelling blootstaat of kan blootstaan dat de uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders voldoende collectieve kennis, vaardigheden en ervaring hebben.
  • Het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering: het wettelijk bestuursorgaan in zijn beleids-/strategie- en toezichtsfunctie en het directiecomité moeten een goed inzicht hebben in het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering. Zoals vermeld in paragraaf 152 van de richtsnoeren EBA/GL/2021/06, moet bij de beoordeling van de collectieve geschiktheid ook beoordeeld worden of het wettelijk bestuursorgaan en de effectieve leiders in hun besluiten blijk hebben gegeven van voldoende kennis van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering en van de wijze waarop deze risico's de activiteiten van de instelling beïnvloeden, en of zij deze risico's op passende wijze hebben beheerd, met name door passende corrigerende maatregelen te nemen.

2.3.5.2 Diversiteit

2:92 Het besluitvormingsproces voor strategieën en het nemen van risico’s binnen een instelling kan positief worden ondersteund door een scala van achtergronden, ervaringen, waarden, meningen en standpunten in de besluitvormingsorganen van die instelling (wettelijk bestuursorgaan en directiecomité). De diversiteit in al haar facetten vormt een ondersteuning voor de besluitvormingsorganen van de instellingen.

2:93 De bevordering van diversiteit in de besluitvormingsorganen is verankerd in artikel 31 van de bankwet. De bankwet verplicht instellingen om diversiteit als een van de criteria te hanteren voor de samenstelling van hun wettelijk bestuursorgaan en directiecomité, en om hun risicobewaking en weerbaarheid te verbeteren. De bankwet verplicht hen ook om een diversiteitsbeleid te ontwikkelen (zie het punt over de organisatorische vereisten) waarin een kwantitatieve doelstelling is opgenomen voor de vertegenwoordiging van het ondervertegenwoordigde geslacht in het wettelijk bestuursorgaan.

2:94 Voor nadere informatie over diversiteit zij verwezen naar het Handboek Governance voor de banksector.

2.3.5.3 Evaluatie

2:95 Bij hun beoordeling van de collectieve geschiktheid moeten de instellingen de samenstelling van het directiecomité en van het wettelijk bestuursorgaan in zijn beleids-/strategie- en toezichtsfunctie afzonderlijk van elkaar beoordelen.

2:96 Terwijl het directiecomité als geheel over een hoog niveau van managementvaardigheden moet beschikken, moet het wettelijk bestuursorgaan als geheel in zijn beleids-/strategie- en toezichtsfunctie over voldoende managementvaardigheden beschikken om zijn taken doeltreffend te organiseren en de door het directiecomité gehanteerde managementpraktijken en genomen beslissingen te kunnen begrijpen en ter discussie te stellen.

2:97 De collectieve geschiktheid van het wettelijk bestuursorgaan en het directiecomité moet worden beoordeeld met behulp van een matrix. De instellingen dienen daartoe gebruik te maken van:

  1. hetzij het model voor een geschiktheidsmatrix dat in bijlage I bij de richtsnoeren EBA/GL/2021/06 is opgenomen. De instellingen kunnen dit model aanpassen om rekening te houden met de bovengenoemde criteria;
  2. hetzij een eigen passende methode die in overeenstemming is met de criteria van dit handboek.

2:98 Wat de diversiteit betreft moeten de instellingen in het fit & proper-formulier aangeven of zij met de betrokken nieuwe benoeming voldoen aan de vastgestelde doelstelling inzake genderdiversiteit en aan hun andere interne diversiteitsregels.

2:99 Zowel de SSM-Gids als de richtsnoeren EBA/GL/2021/06 bevatten nadere verduidelijking over de door de instelling aan de toezichthouder te verstrekken informatie en motivatie (met name te verrichten zelfevaluatie en in dit kader op te stellen verklaring) voor de beoordeling van de collectieve geschiktheid. De richtsnoeren EBA/GL/2021/06 verduidelijken eveneens in welke gevallen de instelling de collectieve geschiktheid van het wettelijk bestuursorgaan dient te (her)beoordelen, en welke hierbij de aandachtspunten zijn. Deze richtsnoeren specificeren in de paragrafen 123 tot en met 127 ook de specifieke rol van het benoemingscomité met betrekking tot de collectieve geschiktheid.

2:100  Tot slot zij eraan herinnerd dat de instellingen krachtens artikel 60 van de bankwet verplicht zijn de toezichthouder te informeren over de eventuele taakverdeling tussen de leden van het wettelijk bestuursorgaan en over belangrijke wijzigingen hierin.