Home » Blog » Toegenomen inkomensongelijkheid drukt rente en doet schuldgraad gezinnen stijgen

Toegenomen inkomensongelijkheid drukt rente en doet schuldgraad gezinnen stijgen

31 augustus 2022
Monetair beleid
De rentevoeten zijn fors gedaald sinds het begin van de jaren tachtig. In diezelfde periode nam de inkomensongelijkheid toe. In mijn onderzoek over de economie van de VS toon ik aan dat die toegenomen ongelijkheid het rendement van spaargeld drukt maar tegelijk ook de schuldenlast van de gezinnen en de huizenprijzen doet stijgen.

Toelichting: ‘NIR: gemiddelde empirische raming’ is een gemiddelde over een aantal eerdere empirische ramingen uit de literatuur. 'Aandeel onderste 90 % nationaal inkomen': aandeel van de 90 % minst verdienende gezinnen in het netto nationaal inkomen, World Inequality Database (WID). ‘NIR: Model’ geeft het door het model gesimuleerde pad van de natuurlijke rente weer. —

In mijn onderzoek ligt de focus op de ‘natuurlijke rente’. Dat is de reële rente (de nominale rente verminderd met de inflatie) die overeenstemt met een situatie waarin de totale vraag gelijk is aan de productiecapaciteit van de economie en waarin de inflatie in lijn is met de doelstelling van de centrale bank. Eerder onderzoek wijst uit dat de natuurlijke rente in de geavanceerde economieën is gedaald. De rode lijn in figuur 1 illustreert dit voor de Verenigde Staten, waarvan ik de gegevens in dit onderzoek gebruik.

Hoe speelt de toenemende inkomensongelijkheid daarin een rol? Empirisch onderzoek geeft aan dat wanneer rijke gezinnen hun inkomen zien stijgen, ze daarvan een groter deel opsparen dan armere gezinnen, zelfs al verwachten ze dat het om een permanente inkomensstijging gaat. Als het inkomen van de 10 % rijkste gezinnen stijgt ten koste van de 90 % minder welvarende gezinnen, dan gaat de totale consumptie in de economie achteruit. Dat komt omdat de extra consumptie van de rijkste 10 % kleiner is dan de daling van de consumptie van de overige 90 %.

Een lagere reële rentevoet is dan nodig om te vermijden dat de totale vraag onder de productiecapaciteit van de economie zakt. De natuurlijke rente is dus gezakt. Omdat een outputniveau onder de productiecapaciteit van de economie zal leiden tot lagere inflatie, moet een centrale bank die een inflatiedoel nastreeft daarom vroeg of laat de reële rentevoet in overeenstemming brengen met de – inmiddels lagere – natuurlijke rentevoet. Die daling van de reële rente tempert het spaargedrag van rijkere gezinnen en motiveert de 90 % minder welvarende gezinnen om hun consumptie tijdelijk op een hoger niveau aan te houden dan hun – intussen gedaalde – inkomen, door meer te gaan lenen. Een deel van het extra spaargeld van de 10 % rijkste gezinnen gaat dus naar de financiering van leningen die de 90 % minder welvarende gezinnen aangaan.

Een deel van het extra spaargeld van de 10 % rijkste gezinnen gaat naar de financiering van de leningen van de 90 % minder welvarende gezinnen.

Een macro-economisch model dat de daling van de natuurlijke rente repliceert…

Om deze redenering te onderzoeken, ontwikkel ik een macro-economisch model dat deze mechanismen capteert en de trends kan verklaren die we in de data waarnemen. Een macro-economisch model is een wiskundige voorstelling van de economie die het gedrag van gezinnen en bedrijven beschrijft. Een model stelt ons in staat het effect van verschillende gedragshypothesen en economische veranderingen te onderzoeken.

Zo gaat het model ervan uit dat rijke gezinnen een deel van hun permanent toegenomen inkomen sparen omdat dat rijkdom vergaren voor hen een doel op zich is (een ‘kapitalistisch motief’ zoals Max Weber suggereert). Ze sparen dus niet met het oog op latere consumptie (in dat geval zouden ze bij een permanente stijging van hun inkomen wel hun consumptie verhogen maar niet hun spaartegoeden). Zonder dit kapitalistische motief aan te nemen is er moeilijk een rationele verklaring te vinden voor dit patroon en andere aspecten van hun spaargedrag.

Om na te gaan of de modelmechanismen de neerwaartse tendens van de natuurlijke rente kunnen verklaren, voer ik de empirisch waargenomen ongelijkheidstoename in de VS in het model in. Tussen 1980 en 2000 kan die toegenomen ongelijkheid worden verklaard door de relatieve stijging van de lonen van de 10 % rijkste gezinnen ten opzichte van de 90 % minder welvarende. Vanaf 2000 is de stijging van de bedrijfswinsten de voornaamste drijfveer. Ze wordt in het model weergegeven als een toename van de marktmacht van de bedrijven. Meer marktmacht stelt hen in staat hun prijzen te verhogen bovenop hun kosten per eenheid product.

Uit figuur 1 blijkt dat de modelsimulatie er grotendeels in slaagt de daling van de natuurlijke rente ten opzichte van 1980 te reproduceren (vergelijk de zwarte streepjeslijn met de rode lijn). De simulatie capteert in het bijzonder de daling die - volgens die ramingen - te wijten is aan negatieve “vraagschokken” (de zwarte lijn). Dat zijn schokken die de uitgaven van de gezinnen en bedrijven drukken, als al het andere ongewijzigd blijft. Slechtere vooruitzichten inzake productiviteitsgroei, bijvoorbeeld, verlagen de rode maar niet de zwarte lijn omdat ze ook op de aanbodzijde van de economie inwerken. 

… net als de waargenomen toename van de schuldenlast van de gezinnen …

Bovendien capteert het model ook andere belangrijke empirische tendensen. Uit figuur 2 blijkt dat de modelsimulatie de stijgende trend in de schulden van de 90 % minder welvarende gezinnen reproduceert. Zoals hierboven vermeld, wordt de toename van de leningen door de 90 % minder welvarende gezinnen in dit model veroorzaakt door de daling van de reële rente. Die is het gevolg van het toegenomen sparen van rijke gezinnen die zo de uitgaven van minder gegoede gezinnen financieren.

Toelichting: Deze grafiek toont het gesimuleerde pad van de verhouding tussen de schuld en het inkomen op jaarbasis van niet-rijken en de empirische tegenhanger ervan. —

… en tot slot ook de stijging van de huizenprijzen.

Daarnaast geeft het model ook weer dat de waarde van de woningvoorraad in de periode 1980-2016 sneller is gegroeid dan de nominale inkomens. De reden daarvoor is dat de lagere rente de vraag van gezinnen naar woningen sterker doet toenemen dan hun vraag naar andere bestedingen. Het model slaagt er beter in om de empirische waardestijging van de woningen weer te geven als ik het gedrag van de 90 % minder welvarende gezinnen in het model aanpas door aan te nemen dat zij de consumptie van de 10 % rijkste gezinnen imiteren. Dat mechanisme wordt het ‘consumptiecascade’-effect genoemd. Concreet veronderstel ik dat hun vraag naar woningen positief afhangt van de consumptie van de 10 % rijkste gezinnen, conform eerdere micro-economische bevindingen. Als dat mechanisme in het model wordt opgenomen, is de waardestijging van de woningvoorraad veel groter, terwijl ook de leningen van de 90 % minder welvarende gezinnen enigszins toenemen.

De rente is de afgelopen maanden gestegen. Toch suggereert de bovenstaande analyse dat ze relatief laag zou kunnen blijven omdat de inkomensverdeling slechts traag verandert. Voor zover het budgettair en fiscaal beleid de inkomensverdeling op een efficiënte manier kan bijsturen, impliceert dit een potentieel belangrijke rol voor het begrotingsbeleid bij het bepalen van het niveau van de rente in de economie en het algemene peil van de schuldenlast van de gezinnen in de economie.

Deel dit artikel

Blijf op de hoogte

Ontvang regelmatig alle nieuwe blogartikelen direct in je inbox.