1914-1944: oorlogen en monetaire schokken

Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog wordt de inwisselbaarheid van de bankbiljetten opgeheven.

Terwijl het publiek het metaalgeld oppot, drukt de Nationale Bank inderhaast een reeks zogenaamde "Rekeningen-courant", met zelfs kleine coupures van 1 en 2 frank. Voor het eerst worden koninklijke portretten als afbeelding gebruikt.  Om de Nationale Bank te straffen omdat ze haar biljetten- en goudvoorraden naar Londen heeft overgebracht, ontneemt de bezetter haar het emissievoorrecht en vertrouwt het toe aan de Société Générale. Uit deze periode dateren de biljetten met de naam van die onderneming. Om iets te doen aan de problemen met betrekking tot de geldomloop, beslissen meer dan 800 gemeenten om "noodmunten" uit te geven. Ook de Duitse mark krijgt de status van wettig betaalmiddel en overspoelt de Belgische economie. In afwachting van de Duitse oorlogsschadevergoeding, die uiteindelijk slechts gedeeltelijk zal worden gehonoreerd, worden deze marken na de oorlog tegen een gunstig tarief geruild tegen Belgische franken. Tussen 1914 en 1918 verdubbelt de geldomloop, terwijl de economie vastloopt: de inflatie wakkert aan.

In 1926 wordt de belga ingevoerd. De bedoeling van deze nieuwe rekeneenheid is de Belgische frank te onderscheiden van de Franse frank en de inwisselbaarheid van onze afbrokkelende munt te verbeteren. Die stabiliseert zich echter op slechts een zevende van zijn vroegere pariteit.

Al deze ontwikkelingen komen op een of andere manier tot uiting in de munten en biljetten van die periode. Net na de oorlog worden voor het eerst stukken van 1 frank in niet-edel metaal (nikkel) geslagen, met de vermelding "goed voor", om hun intermediaire functie te benadrukken.  De munten en biljetten van de periode 1926-1944 dragen de vermelding "belga", zij het nooit alleen, maar altijd in combinatie met "frank". Onmiddellijk na de oorlog beslist de Nationale Bank in een patriottische reflex voor het eerst een regerend staatshoofd, koning Albert I - en zijn echtgenote - af te beelden op de Belgische bankbiljetten van de "nationale reeks".  Als gevolg van de aanhoudende inflatie wordt in 1929 een biljet van 10 000 frank - 2000 belga in omloop gebracht, de hoogste waarde ooit op een Belgisch bankbiljet.

In 1921 sluiten België en Luxemburg een verdrag voor een economische unie, met de bedoeling de omloop van Belgische biljetten in Luxemburg te vergemakkelijken. Pas in 1935 echter worden de Belgische bankbiljetten wettig betaalmiddel in Luxemburg. Datzelfde jaar verliest onze munt 28% van haar waarde als gevolg van een nieuwe devaluatie, de derde sinds de oorlog. Om die reden wordt de in 1935 uitgegeven zilveren herdenkingsmunt in omloop gebracht met een nominale waarde van 50 frank, en niet 40, zoals oorspronkelijk de bedoeling was en zoals op een klein aantal exemplaren staat aangegeven.

Het laatste vooroorlogse biljet wordt uitgegeven in 1933: het toont de portretten van koning Albert I en koningin Elisabeth, maar ook een symbolische afbeelding van de Maas, de Schelde en het Albertkanaal. Het graven van dit kanaal droeg bij tot de bestrijding van de buitensporige werkloosheid.

De tweede wereldoorlog brengt opnieuw rampspoed over het land.  Vanaf 1942 verslechtert de situatie voor de man in de straat. De lonen worden bevroren en de prijzen schieten omhoog, met recordhoogtes tot 650% op de zwarte markt. Tussen 1940 en 1944 verdrievoudigt de geldhoeveelheid; de economie is verwoest. Vanaf juni 1940 verplicht de bezetter het gebruik van de Duitse munt, naast de Belgische frank. Vanaf 1941 worden de muntstukken in omloop, net als tijdens de Eerste Wereldoorlog, vervangen door oorlogsmunten in zink.

De Nationale Bank brengt haar biljetten en reserves naar het buitenland, en de directie van de Bank wijkt uit naar Engeland. Net als tijdens de Eerste Wereldoorlog stelt de Duitse overheid als vergeldingsmaatregel een nieuwe emittent aan, de zogenaamde Emissiebank te Brussel.  De biljetten die de Nationale Bank voor rekening van die laatste instelling moet drukken zullen nooit in omloop worden gebracht.

Ondertussen bereidt de Belgische regering in ballingschap - die ten dele werd gefinancierd met het goud van de Nationale Bank en door Churchill was erkend - het naoorlogse België voor. Camille Gutt, de minister van Financiën, is vastbesloten te vermijden dat België opnieuw in een inflatoire spiraal zou terechtkomen, zoals na de Eerste Wereldoorlog. Onmiddellijk na de bevrijding van Brussel in oktober 1944 zet hij een grootscheepse operatie op het getouw om de bestaande biljetten uit omloop te nemen en ze tot een bepaald plafond om te wisselen: de Gutt-operatie.  Met dat doel drukte de Engelse firma Bradbury biljetten van 1000, 500 en 100 frank, een kleinere versie van het vooroorlogse biljet van Emile Vloors. Bij De La Rue worden biljetten van 10 en 5 frank gedrukt met een eenvoudige guillochetekening. Die worden vooral door de geallieerden gebruikt als betaalmiddel bij de bevrijding. De ruiloperatie zorgt voor lange wachtrijen bij de Nationale Bank, maar na afloop is nog slechts 57 miljard frank in omloop, tegen 165 miljard bij het begin. De weg naar de wederopbouw ligt open.