1830-1914: munten en biljetten van een jonge natie

Voor het jonge België is het niet eenvoudig een nationale munteenheid te kiezen. De keuze voor de "frank" naar Frans model wordt ingegeven door economische en politieke motieven.

Het duurt aanvankelijk een hele tijd voor er genoeg muntstukken zijn om het land te bevoorraden; ondertussen aanvaardt men sommige buitenlandse munten. De frank wordt gedefinieerd als een gewicht in zilver. In dit metaal worden ook de eerste munten geslagen, terwijl brons wordt gebruikt voor kleinere waarden. De wet voorziet ook in het gebruik van goud, maar dat gebeurt zelden en het bimetallisme zorgt voor heel wat moeilijkheden. In 1860 brengt België als eerste land ter wereld koper-nikkelmunten in omloop, vandaag de meest gebruikte legering voor het slaan van munten.

De eerste muntstukken met een Nederlands opschrift verschijnen in 1886. De eerste tweetalige biljetten volgen een jaar later.

Tijdens de eerste twintig jaren van de Belgische onafhankelijkheid spelen de bankbiljetten slechts een marginale rol in het betalingsverkeer. Ze worden uitgegeven door particuliere banken. De bankcrisis van 1848 noopt de wetgever ertoe wettelijke en gedwongen koers te verlenen aan de bankbiljetten uitgegeven door de twee belangrijkste emissiebanken, de Société Générale en de Banque de Belgique. Wettelijke koers betekent dat de biljetten als betaalmiddel moeten worden aanvaard en gedwongen koers betekent dat men de banken niet kan vragen ze tegen edel metaal om te wisselen. De wil om de bankbiljettenomloop te uniformiseren is een van de redenen voor de oprichting van de Nationale Bank in 1850 door minister van Financiën Frère-Orban.

In 1865 verenigt ons land zich met Frankrijk, Italië en Zwitserland in de Latijnse Unie. Die kent een bewogen bestaan tot ze officieel wordt ontbonden in 1926.

Van bij haar oprichting in mei 1850 wordt de Nationale Bank toegerust met een drukkerij. Door de omslachtige voorbereidingen kan de eerste reeks biljetten echter pas begin januari 1851 worden uitgegeven. Deze eerste reeks wordt gedrukt in het zwart, met aan de achterzijde een licht gekleurde veiligheidsondergrond. Op dat ogenblik tekent de gouverneur nog eigenhandig de biljetten om het vertrouwen in dit betaalmiddel te verstevigen. De gewone man laat het papiergeld links liggen. De catastrofe van de Franse assignaten uit de post-revolutionaire periode ligt nog vers in het geheugen: nadat het publiek gedwongen was deze assignaten te aanvaarden werden ze uiteindelijk verbrand en nooit terugbetaald. Toch zal het papiergeld aan populariteit winnen, in eerste instantie in zakenmilieus. Overigens is de koopkracht van de eerste biljetten - van 1000, 500, 100, 50 en 20 frank - dermate hoog (meer dan € 4000 voor de hoogste coupure!) dat ze in het dagelijkse leven volstrekt onbruikbaar zijn.

Tot het midden van de 20e eeuw worden de biljetten voornamelijk geïllustreerd met allegorische taferelen van min of meer symbolische figuren, die vaak handel en nijverheid moeten voorstellen. De handel wordt gesymboliseerd door de Schelde, de haven van Antwerpen en de scheepvaart. Aan de industrie appelleren afbeeldingen van de metallurgie, de mijnbouw en de Maas. Ook België, de economie, de arbeid en zelfs de spoorwegen komen in de illustraties aan bod. Tot het einde van de 19e eeuw drukt de Nationale Bank biljetten in vier kleuren; in het begin van de 20e eeuw ontwerpt Constant Montald theatrale en kleurrijke coupures in Art Nouveau-stijl. Dit zijn van de mooiste biljetten in onze geschiedenis.

In vergelijking met andere landen zijn er in België aan het einde van de 19e eeuw relatief veel bankbiljetten in omloop. Tijdens de eerste twee decennia na de oprichting van de Bank schommelde de geldomloop binnen een marge van 3 tot 4 pct. bbp, maar vanaf de jaren 1870 neemt hij regelmatig toe tot ruim 12 pct. bbp vlak vóór de Eerste Wereldoorlog. Dat de door de Bank uitgegeven bankbiljetten in 1873 wettig betaalmiddel worden is daaraan niet vreemd.