Zelfs nog vóór de volledige negatieve impact van de recentste beperkende maatregelen bleef het herstel van de Belgische economie slabakken

De Belgische ondernemingen ramen dat hun omzet deze week 14 % lager is ten gevolge van de coronacrisis, zijnde hetzelfde niveau als in de enquêtes van augustus en september. Dat betekent dat het herstel sinds augustus is stilgevallen. De tijdelijke sluiting van cafés en restaurants heeft geleid tot een forse verslechtering van de bedrijfsomzet in de horeca en ook de niet-voedingswinkels hebben hun omzet in oktober zien verslechteren in het verlengde van de sinds eind augustus opgetekende neerwaartse tendens. Dit blijkt uit de nieuwe enquête van de ERMG bij de Belgische ondernemingen. De vooruitzichten van de bevraagde ondernemingen blijven overigens somber, aangezien ze ervan uitgaan dat de omzet in het vierde kwartaal op het huidige niveau zal blijven en volgend jaar nog steeds 11 % lager zal liggen dan normaal. Tot slot is er een sterke stijging van het aantal werknemers die afwezig zijn door ziekte, vooral in de sectoren waar thuiswerk minder mogelijk is. Er moet worden opgemerkt dat deze enquête werd uitgevoerd net na de inwerkingtreding van de recente federale maatregelen voor cafés, restaurants en thuiswerk en net vóór de nog recenter genomen bijkomende maatregelen voor de recreatiesector en voor het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De negatieve impact van deze maatregelen wordt dus zeker nog niet volledig in deze resultaten weerspiegeld.

Diverse federaties van ondernemingen en zelfstandigen hebben de afgelopen week een nieuwe enquête gehouden (BECI, UCM, UNIZO, UWE en VOKA). Dat initiatief wordt gecoördineerd door de NBB en het VBO. Deze enquête volgt op een reeks van twaalf enquêtegolven die sinds maart werden uitgevoerd om na te gaan welke impact de coronacrisis en de beperkende maatregelen hebben op de economische activiteit en op de financiële gezondheid van de ondernemingen. De enquête wordt sinds augustus maandelijks gehouden. Deze week hebben in totaal 5 131 ondernemingen aan de enquête deelgenomen[1]. Het verloop van de besproken indicatoren moet omzichtig worden geïnterpreteerd. Gelet op de tijdsspanne tussen de enquêtes kan er namelijk een ‘survival bias’ optreden, vooral in de zwaarst getroffen sectoren: ondernemingen die in moeilijkheden verkeerden, kunnen inmiddels failliet zijn gegaan en in deze enquête dus niet meer gecapteerd worden. Bovendien kunnen de aan het initiatief deelnemende federaties en ondernemingen van de ene enquête tot de andere verschillen.  

De enquête werd gehouden op 19, 20 en 21 oktober. Dit was dus net ná de inwerkingtreding van de federale maatregelen betreffende thuiswerk en de sluiting van cafés en restaurants voor vier weken. Na de enquête werden bovendien nog bijkomende beperkende maatregelen genomen, met name voor de recreatiesector en in het Waals Gewest en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De impact van al deze maatregelen wordt nog niet of nog niet volledig weerspiegeld in deze enquêteresultaten. Het is dus heel waarschijnlijk dat de toestand van de Belgische economie hier nog te positief wordt ingeschat en dat de situatie opnieuw aan het verslechteren is i.p.v. te stagneren.

De bedrijfsomzet blijft aanzienlijk lager dan vóór de crisis

Rekening houdend met de grootte van de ondernemingen en met de toegevoegde waarde van de sectoren, hebben de bevraagde ondernemingen deze week gerapporteerd dat hun omzet 14 % lager ligt dan normaal. Dat cijfer ligt in de lijn van de cijfers van augustus en september (respectievelijk -13 % en -14 %). Op het gewestelijke niveau wordt de impact van de coronacrisis in het Vlaams Gewest nog steeds minder zwaar ingeschat. De zwaardere impact in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft vooral te maken met de daling van het aantal pendelaars, toeristen en zakenmensen en hij is hoofdzakelijk zichtbaar in de horeca, de detailhandel en in de sector vervoer en logistiek. In het Waals Gewest worden vooral de ondersteunende diensten méér getroffen dan in de andere gewesten.

Dat er zich in een tijdsspanne van twee maanden geen verdere verbetering heeft voorgedaan is voornamelijk het resultaat van de blijvend zwakke vraag (opnieuw door meer dan de helft van de bevraagde ondernemingen gerapporteerd als reden voor het huidige omzetverlies) en van de recente toename van het aantal COVID-19 infecties en de aanscherping van de beperkende maatregelen. Ten eerste is door de sluiting van de cafés en restaurants het aandeel van de bevraagde ondernemingen dat het geheel of gedeeltelijk verbod op de activiteiten aangeeft als reden voor het huidige omzetverlies gestegen van 8 % in september tot 12 % in oktober. Dat cijfer blijft evenwel substantieel lager ten opzichte van het cijfer van 25 % tijdens de lockdown in april, toen onder meer ook bijna alle non-food winkels gesloten waren. Ten tweede is het aantal bedrijven dat een personeelstekort meldt als reden voor het omzetverlies meer dan verdubbeld van 2 % in augustus tot 3 % in september en 5 % in oktober. Dit wordt ook bevestigd door de stijging van het aandeel werknemers dat afwezig is door ziekte, van 2.2 % in september tot 3.2 % in oktober, een niveau dat vergelijkbaar is met dat van half april. Dat kan uiteraard niet los worden gezien van het stijgend aantal besmettingen en, dus, quarantaines. Het percentage werknemers dat afwezig is door ziekte is duidelijk hoger in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (3.8 %) en het Waals Gewest (4.3 %) dan in het Vlaams Gewest (2.6 %) en in sectoren waar thuiswerk minder mogelijk is, zoals de landbouw (8 %), de industrie (5 %), de sector vervoer en logistiek (5 %) en de bouw (4 %).

Het huidige omzetverlies van de horeca is in de enquête van oktober sterk verslechterd tot 65 %, wat allicht nog een onderschatting is aangezien de enquête werd afgenomen net bij de start van de nieuwe landelijke sluiting van restaurants en cafés, waardoor deze mogelijk nog niet volledig werd gecapteerd. De horeca was bovendien al een van de sterkst getroffen sectoren en kende tijdens de vorige sluiting van midden maart tot begin juni een omzetverlies van gemiddeld 85 %, dat daarna door de social distancing maatregelen en de zwakke vraag slechts was verkleind tot nog 40 % in augustus en september.

De ondernemingen uit de detailhandel non-food  – een van de tijdens de lockdown van de lente zwaarst getroffen bedrijfstakken – hebben de negatieve impact van de coronacrisis op hun omzet de afgelopen twee maanden opnieuw zien verzwaren : -9 % in augustus, -16 % in september en -19 % in oktober. Deze ondernemingen zijn heel gevoelig voor het verloop van de gezondheidscrisis, met name door de negatieve correlatie met het winkelbezoek, gelet op de angst voor besmetting of het ongemak van de beperkende maatregelen. Bovendien zal deze sector ook een nadelige impact ondervinden van de sluiting van de cafés en restaurants, aangezien een winkelbezoek en horecabezoek vaak gecombineerd worden. De ondernemingen uit de detailhandel food, daarentegen, hebben in oktober slechts een beperkte impact van de coronacrisis op hun omzet gemeld (en de sluiting van de restaurants kan uiteraard een positieve invloed op die omzet hebben).

Voor de meeste andere bedrijfstakken blijven de enquêteresultaten grotendeels vergelijkbaar met die van de twee vorige enquêtes. De bevraagde ondernemingen uit de sector kunst, amusement en recreatie rapporteren in oktober opnieuw een zeer fors omzetverlies ten opzichte van een normale situatie (-74 %) en dit cijfer zal nog verslechteren door de recent genomen verstrengde maatregelen voor deze sector. De opeenvolging van dergelijke slechte resultaten gedurende meer dan zeven maanden dreigt dramatische gevolgen voor deze sector te hebben. In de bouw, de ondersteunende diensten, het vervoer en logistiek en de verwerkende nijverheid is er zowat een status-quo ten opzichte van de vorige twee enquêtes.

Tot slot is er een verbetering van de omzet in de landbouw, de vastgoedactiviteiten en de informatie en communicatie. Die resultaten dienen evenwel omzichtig te worden geïnterpreteerd vermits die drie bedrijfstakken bij de laatst gehouden enquêtes sterk volatiele resultaten optekenden en er slechts een beperkt aantal observaties is voor de landbouw en vastgoedactiviteiten. Zonder deze drie bedrijfstakken zou het totale omzetverlies trouwens al weer verslechterd zijn in oktober.      

Wat de impact van de coronacrisis op de omzet van het vierde kwartaal van 2020 betreft, gaan de bevraagde ondernemingen ervan uit dat de situatie vergelijkbaar zal zijn met het huidige omzetverlies en zelfs slechter zal uitvallen voor de detailhandel non-food. Voor 2021 verwachten de bevraagde ondernemingen nauwelijks nog een verdere verbetering: zij houden rekening met een omzetdaling met 11 %, wat iets somber is dan in de vorige enquête. De momenteel zwaarst getroffen sectoren gaan voor 2021 uit van een slechts gedeeltelijke afname van hun verliezen en geen enkele sector verwacht een verbetering ten opzichte van een normale situatie.  

De mate van bezorgdheid over de commerciële activiteit van de onderneming, gemeten op een schaal van 1 (weinig bezorgd) tot 10 (zeer bezorgd) is gestegen van 6,4 in september tot 7,0 in oktober, wat vergelijkbaar is met het niveau van april. Deze grotere bezorgdheid, de sombere omzetvooruitzichten en de enorme onzekerheid zijn nefast voor de investeringen. Zo rapporteren de bevraagde ondernemingen voor 2020 een inkrimping van hun investeringen met 23 % ten opzichte van een normale situatie; de investeringsplannen voor 2021 zullen naar verwachting 21 % lager liggen dan normaal. Dat is een lichte verslechtering met 2 procentpunten ten opzichte van de vorige enquête.

Bijna een op de twee ondernemingen kan een tweede lockdown enkel overleven met steunmaatregelen

Het percentage bevraagde ondernemingen dat een faillissement als waarschijnlijk of zeer waarschijnlijk inschat, bedroeg deze week 8,1 %. Dat cijfer is vergelijkbaar met dat van augustus. De perceptie van het faillissementsrisico in september was evenwel lager, maar dat heeft te maken met het feit dat in die enquête kleine Waalse en Brusselse ondernemingen, die een hoger faillissementsrisico rapporteren, veel minder waren opgenomen. Verder is het mogelijk dat een deel van de ondernemingen in moeilijkheden ondertussen failliet is gegaan en dus niet meer gecapteerd wordt in deze enquête (dit is de zogenaamde ‘survival bias’). Ter illustratie: de bevraagde ondernemingen ramen dat liefst 8 % van de ondernemingen in hun eigen bedrijfstak het faillissement heeft aangevraagd ofwel een faillissementsprocedure aan het doorlopen is als gevolg van de coronacrisis. Het feit dat deze failliete ondernemingen niet meer deelnemen aan de enquête betekent dat de negatieve impact van de coronacrisis mogelijk wordt onderschat.

Bij de enquête van deze week werd een extra vraag gesteld naar het effect die een hypothetische tweede lockdown van zes weken zou hebben op het faillissementsrisico. 5 % van de bevraagde ondernemingen stelt dat een dergelijke lockdown het faillissement van hun onderneming zou betekenen, ook al zouden de financiële steunmaatregelen van de eerste lockdown opnieuw gelden. Voor 45 % van de respondenten hangt het overleven van hun onderneming rechtstreeks af van die financiële steunmaatregelen; mochten die maatregelen niet worden toegepast zoals tijdens de lockdown van de lente, dan zou een faillissement onafwendbaar zijn. De ondernemingen uit de horeca, en de sector kunst, amusement en recreatie, alsook de niet-voedingswinkels zijn bij een hypothetische tweede lockdown uitermate sterk afhankelijk van financiële steun. Voor bijna acht op tien ondernemingen uit die sectoren hangt het feit of ze al dan niet zullen overleven in dit scenario, rechtstreeks af van die maatregelen.  

Ook wat de liquiditeit betreft melden de bevraagde ondernemingen een verslechtering ten opzichte van de voorgaande maand. Tijdens de afgelopen week heeft 32 % van de respondenten liquiditeitsproblemen gerapporteerd, tegen 25 % in september en 30 % in augustus. Om de liquiditeitspositie van de ondernemingen te meten, is overigens gevraagd hoelang ze hun huidige financiële verplichtingen kunnen nakomen zonder een beroep te moeten doen op eigen vermogen of bijkomende kredieten. Het antwoord is minder dan één maand voor 3 % van de respondenten en tussen één en drie maanden voor 19 % van de respondenten, wat betekent dat bijna één op vier ondernemingen zich in een broze financiële positie bevindt.

Ook wat de ramingen en vooruitzichten ten aanzien van de werkgelegenheid in de private sector betreft, zijn er geen tekenen van herstel. Uit de antwoorden van de ondernemingen die aan deze enquête hebben deelgenomen, blijkt dat er wordt van uitgegaan dat de werkgelegenheid in de private sector in 2020 met ongeveer 90 000 eenheden zal dalen (dat is een daling met 3,6 % van de werkgelegenheid in de private sector) en in 2021 met ongeveer 15 000 werknemers (een daling met 0,6 % van de werkgelegenheid in de private sector)[2]. In de enquête van oktober rapporteren de ondernemingen dat 7 % van hun werknemers tijdelijk werkloos is, tegen 6 % in september. Die stijging is volledig te wijten aan de stijging van tijdelijke werkloosheid in de horecasector van 34 % in september tot 60 % in oktober, en dit cijfer is allicht nog een sterke onderschatting omdat het de impact van de recente landelijke sluiting nog niet volledig reflecteert.    

Thuiswerk neemt opnieuw sterk toe en zal ook ná de crisis dubbel zo veel gebruikt worden

Deze week is de manier van werken overigens veranderd vermits voltijds thuiswerk opnieuw de algemene regel is in tal van ondernemingen waar het kan. Het percentage voltijds thuiswerk is dan ook aanzienlijk gestegen van 9 % in de enquête van september tot 22 % in de enquête van oktober en ook het aandeel deeltijds thuiswerk blijft hoog (22 % tegenover 26 % in september). Deze cijfers weerspiegelen bovendien allicht nog niet volledig de impact van de recente maatregelen.

Ook ná de COVID-19 crisis verwachten de bedrijven dat thuiswerk veel meer gebruikt zal worden ten opzichte van de situatie ervoor: het gemiddeld aantal dagen thuiswerk per week stijgt namelijk van 0.8 dagen naar 1.4 dagen. Dat is bovendien slechts een lichte terugval ten opzichte van het huidige cijfer van 1.7 dagen thuiswerk per week. Vooral de ondersteunende diensten, de sector informatie en communicatie en de financiële activiteiten en verzekeringen zullen in de toekomst het meest beroep doen op thuiswerk, namelijk gemiddeld twee dagen per week.

 

[1] De deelname aan de enquête van bepaalde federaties waarvan de leden in een specifieke bedrijfstak werken, kan een steekproeffout veroorzaken. De ondernemingen van een bepaalde bedrijfstak zouden namelijk sterker vertegenwoordigd kunnen zijn in onze steekproef dan in de Belgische economie als geheel. Bijgevolg werd de steekproef gestratificeerd per bedrijfstak op basis van het gewicht in de toegevoegde waarde in België. Er moet worden opgemerkt dat de cijfers enigszins kunnen afwijken van die uit de voorgaande publicatie omdat gegevens a posteriori kunnen worden ontvangen en de analyse van de gegevens voortdurend wordt verfijnd.

[2] De vragen over de vooruitzichten ten aanzien van de werkgelegenheid zijn verruimd, en hebben voortaan ook betrekking op het jaar 2021; ze zijn niet vergelijkbaar met de vragen van de vorige enquêtes.