Prijsbepaling in het eurogebied: inzichten van het PRISMA-onderzoeksnetwerk

Artikel gepubliceerd in het Economisch tijdschrift van 2022

Per maand verandert gemiddeld 12 % van alle consumentenprijzen in het eurogebied. Prijsaanpassingen vinden vaak plaats in januari. De frequentie en omvang van prijsveranderingen verschillen sterk van sector tot sector, verschillen tussen landen zijn veel kleiner. De analyse is gebaseerd op de resultaten van het Europese onderzoeksnetwerk PRISMA (Price‑Setting Microdata Analysis Network) dat gedetailleerde prijsgegevens bestudeert. Het artikel bespreekt ook producentenprijzen en prijsbepaling in 2020, het jaar waarin de pandemie uitbrak.

Download het artikel Persbericht

Sinds 2019 wordt de volledige versie van de artikels van het Economisch Tijdschrift in het Engels gepubliceerd, met een digest in het Nederlands en het Frans.

1. Het PRISMA-onderzoeksnetwerk

PRISMA (Price-Setting Microdata Analysis Network) werd in 2018 opgericht door het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) om de kennis over prijsbepaling in het eurogebied te vergroten met behulp van micro-economische prijsgegevens. De bedoeling is dat de resultaten van PRISMA zullen worden gebruikt voor macro-economische theorie en de monetaire beleidspraktijk.

De afgelopen jaren heeft het netwerk de centrale banken van het ESCB samengebracht en hun samenwerking ondersteund rond een groot aantal onderwerpen, waaronder inflatiemeting, prijszettingsgedrag en de gevolgen daarvan voor monetair beleid. Het netwerk heeft gebruik gemaakt van de microgegevens waarop de consumentenprijsindex (CPI) en de producentenprijsindex (PPI) zijn gebaseerd, van scannergegevens van supermarkten en huishoudens, en van prijsgegevens van internet (web-scraped data).

Dit artikel is gebaseerd op de onderzoeksresultaten van PRISMA. Wij bespreken met name het werk waaraan de NBB heeft bijgedragen, en meer in het bijzonder de resultaten die berusten op de microgegevens waarop de officiële prijsindexcijfers zijn gebaseerd.

2. Microgegevens waarop de consumentenprijsindex is gebaseerd

De frequentie en omvang van individuele prijsveranderingen zijn basisstatistieken om de drijvende krachten achter de maandelijkse inflatie te begrijpen. Is het bijvoorbeeld gebruikelijk dat de prijs van een groot aantal producten een beetje verandert, of komt het vaker voor dat de prijs van een klein aantal producten fors verandert? Deze statistieken zijn belangrijk om de impact van monetair beleid op de reële economie te evalueren. De frequentie van prijsaanpassingen beïnvloedt bijvoorbeeld hoelang het duurt voordat een verandering in de rente doorwerkt in de inflatie.

De meest directe manier om de frequentie en omvang van aanpassingen van consumentenprijzen te meten is door de microgegevens te gebruiken waarop de CPI is gebaseerd. Gautier et al. (2022) hebben dit gedaan als onderdeel van PRISMA. De nationale instituten voor statistiek van België, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Oostenrijk, Slowakije en Spanje hebben de nationale centrale bank van hun land de microprijsgegevens verstrekt die zij hebben verzameld om de nationale CPI en de HICP (de geharmoniseerde consumptieprijsindex) te berekenen. Voor België bijvoorbeeld heeft Statbel de microgegevens ter beschikking gesteld van de NBB. De elf landen zijn goed voor ongeveer 90 % van de HICP van het eurogebied. In totaal zijn er bijna 135 miljoen prijswaarnemingen (waarvan 8,5 miljoen voor België), over een periode die voor de meeste landen de jaren 2010 tot 2019 bevat.

De prijzen zijn maandelijks verzameld, zodat voor elk artikel (dat wil zeggen, een specifiek product in een specifieke winkel) de prijsontwikkeling door de tijd kan worden gevolgd. De frequentie en omvang van prijsveranderingen worden door elke nationale centrale bank op dezelfde wijze berekend op het meest gedetailleerde niveau van de HICP, dit is het 5-cijferniveau van de Europese classificatie van individuele verbruiksfuncties (COICOP), bijvoorbeeld ‘01.1.1.1 - Rijst, inclusief rijstbereiding’. Zo wordt voor elk land het percentage waarnemingen binnen de productcategorie rijst die overeenkomen met een prijswijziging berekend. Dit wordt gedaan voor alle beschikbare COICOP-5-productcategorieën. De omvang van prijsstijgingen en -dalingen wordt berekend als de mediaan van alle prijswijzigingen in een COICOP‑5‑productcategorie.

COICOP-5-productcategorieën worden alleen gebruikt als deze voor voldoende landen beschikbaar zijn om vergelijkbare resultaten te hebben tussen landen en de landen te kunnen samenvoegen tot een resultaat voor het eurogebied. Een COICOP-5-productcategorie wordt opgenomen als zij beschikbaar is voor ten minste drie van de vier grootste landen van het eurogebied (Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje). Dit resulteert in een groep van 166 COICOP-5-productcategorieën, die samen 59 % van de HICP bestrijken.

Solden en promoties kunnen belangrijke tijdelijke prijswijzigingen vormen, die de prijsaanpassingsstatistieken kunnen beïnvloeden. Daarom worden de statistieken ook berekend zonder de prijsveranderingen die worden veroorzaakt door solden en promoties. Solden en promoties worden gewoonlijk geïdentificeerd met een indicator die door het nationale instituut voor statistiek wordt gerapporteerd. De indicator is echter niet voor alle landen beschikbaar en de definitie van solden en promoties kan verschillen tussen landen. Daarom worden de solden en promoties ook geselecteerd met behulp van een filter die tijdelijke prijsverlagingen opspoort. De databank voor België bevat geen solden (maar wel promoties). Voor alle andere landen bevat de databank beide.

3. Hoe vaak veranderen consumentenprijzen in het eurogebied?

Per maand verandert gemiddeld 12 % van alle prijzen in het eurogebied. Zonder solden en promoties bedraagt de frequentie van prijsaanpassingen 8,5 %.

De verschillen tussen landen zijn relatief klein: in de meeste landen ligt de frequentie tussen 11 en 14 %. België ligt aan de bovengrens, ook als solden en promoties niet worden meegenomen. Compositie-effecten kunnen hierbij een rol spelen, aangezien de Belgische databank, in vergelijking met de andere landen, een relatief groot aantal voedingsmiddelen bevat en deze relatief vaak van prijs veranderen.

De verschillen tussen sectoren zijn daarentegen veel groter. In het eurogebied veranderen niet-bewerkte levensmiddelen het vaakst van prijs (31 %) en diensten het minst vaak (6 %). Bewerkte levensmiddelen en industriële goederen bevinden zich daartussen. Als prijsveranderingen als gevolg van solden niet worden meegenomen, ligt de frequentie 5 tot 7 procentpunt lager voor voedingsmiddelen en industriële goederen. De solden hebben slechts een beperkte invloed op diensten.

Gemiddeld zijn ongeveer twee derde van alle prijswijzigingen prijsverhogingen. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen sectoren: voor diensten zijn er vooral prijsstijgingen, terwijl er voor industriële goederen vaker prijsdalingen zijn. Deze sector omvat bijvoorbeeld kleding en elektronica, wat typische producten zijn met prijsdalingen.

Prijzen worden in het eurogebied minder vaak aangepast dan in de Verenigde Staten, waar de maandelijkse frequentie van prijsaanpassingen 19 % is (Nakamura en Steinsson, 2008). Worden de solden en promoties echter buiten beschouwing gelaten, dan is de frequentie vergelijkbaar (8,5 % in het eurogebied tegen 10 % in de Verenigde Staten). De frequentie van prijswijzigingen in het eurogebied is wat hoger in de periode 2011‑2017 dan in de periode 1996-2001 voor dezelfde 50 producten die Dhyne et al. (2006) bestuderen.

Kosten zijn belangrijk om verschillen tussen productcategorieën in de frequentie van de prijswijzigingen te verklaren. Een stijging van het aandeel van de loonkosten met 10 procentpunt verlaagt de frequentie van prijsaanpassingen met ongeveer 2 procentpunt. Bij een gelijkblijvend aandeel van alle ingevoerde inputs, zorgt een 10 procentpunt hoger aandeel van de ingevoerde energie- en grondstoffeninputs voor een ongeveer 8 procentpunt hogere frequentie. Het aandeel van alle ingevoerde inputs, het percentage onlineaankopen en prijsregulering van de productcategorie hebben geen statistisch significante impact.

4. Wat is de omvang van consumentenprijsveranderingen in het eurogebied?

In het eurogebied bedraagt de mediane prijsstijging 10 % en de mediane prijsdaling 13 %. Prijsstijgingen komen vaker voor dan prijsdalingen, maar wanneer er dalingen zijn, zijn zij gemiddeld groter. Worden solden en promoties buiten beschouwing gelaten, dan is de omvang van de prijsveranderingen, zoals verwacht, kleiner: 7 % voor verhogingen en 9 % voor verlagingen. Bijgevolg zijn prijswijzigingen van producten vrij groot in vergelijking met de algemene inflatie (de gemiddelde inflatie in het eurogebied ligt tijdens de onderzoeksperiode dichter bij 1,5 %).

Hoewel de omvangsverschillen tussen de landen van het eurogebied vrij beperkt zijn, zijn zij groter dan de verschillen in frequentie. Voor België bedraagt de mediaan van de prijsstijgingen 7 % en die van de prijsdalingen 8 %. De verschillen tussen de sectoren zijn wederom aanzienlijk: voor diensten bedraagt de prijsstijging 6 %, terwijl die voor niet-bewerkte levensmiddelen en industriële goederen 13 à 14 % bedraagt. Bewerkte voedingsmiddelen liggen daartussen, met een prijsstijging van 9 %. De meest opvallende verandering wanneer solden en promoties buiten beschouwing worden gelaten, is dat de verschillen tussen de sectoren kleiner worden, zoals ook het geval was voor de frequentie. Voor de industriële goederen daalt de omvang van de prijsverlagingen met ongeveer de helft, wat verband kan houden met, bijvoorbeeld, grote kortingen op kleding.

Prijsveranderingen zijn zeer verschillend in omvang: zowel grote als kleine prijsveranderingen komen relatief vaak voor. 10 % van de prijswijzigingen is groter dan +21 % en 10 % is kleiner dan -21 %. Voor 11 % van de prijsveranderingen is de absolute omvang kleiner dan 2 %.

Ook hier zijn kosten belangrijk voor het verklaren van verschillen tussen productcategorieën. Prijsveranderingen zijn kleiner wanneer het aandeel van de loonkosten groter is of wanneer er meer energie- en grondstoffeninputs nodig zijn. Dus productcategorieën waarvoor loonkosten relatief belangrijk zijn, vertonen minder frequente en minder omvangrijke prijswijzigingen. Voor productcategorieën met veel energie- en grondstoffeninputs zijn de prijsaanpassingen relatief talrijk en klein.

De omvang van prijsaanpassingen is aanzienlijk groter in de Verenigde Staten dan in het eurogebied, met een verschil van ongeveer 5,5 procentpunt voor zowel prijsverhogingen als -verlagingen. Worden solden en promoties buiten beschouwing gelaten, dan is het verschil echter weer veel kleiner, namelijk minder dan 2 procentpunt.

5. Veranderingen in de frequentie en omvang door de tijd heen

De frequentie en omvang van prijswijzigingen vertonen een sterk seizoensgebonden karakter. De meeste prijsaanpassingen vinden plaats in januari. In de meeste maanden van het jaar ligt de frequentie van prijsaanpassingen ongeveer 6 procentpunt lager dan in januari. Prijzen worden ook relatief vaak in juli aangepast. Deze bevinding kan niet volledig door solden en promoties worden verklaard, want als deze buiten beschouwing worden gelaten, is de frequentie van prijswijzigingen in januari nog altijd hoger (ongeveer 4 procentpunt). In het bijzonder de prijzen van diensten worden vaak in januari aangepast. Dit is in overeenstemming met ‘tijdsafhankelijke prijszetting’ (in tegenstelling tot ‘toestandsafhankelijke prijszetting’), waarbij prijzen met regelmatige tussenpozen worden herzien (de prijzen blijven gedurende een vaste periode ongewijzigd).

Qua omvang zijn prijsverlagingen in januari en juli (en in mindere mate in februari en augustus) in absolute termen groter dan in de rest van het jaar. Bovendien zijn prijsstijgingen relatief klein in deze maanden. Dit seizoensgebonden effect wordt grotendeels verklaard door solden en promoties.

De frequentie van prijsaanpassingen verschilt wat door de jaren heen, maar er is geen duidelijke trend. Ten opzichte van het referentiejaar 2013 veranderen prijzen ongeveer 1 procentpunt vaker tijdens de Grote Recessie, toen de inflatie in het eurogebied in juli 2008 tot boven de 4 % steeg en in juli 2009 tot -0,6 % daalde. De frequentie is iets lager na 2013 toen de inflatie in het eurogebied laag was. Dit beeld verandert niet wanneer solden en promoties buiten beschouwing worden gelaten.

Wat de omvang van de prijsveranderingen betreft, is er door de jaren heen een licht stijgende trend in zowel de prijsverhogingen als de prijsverlagingen. Deze trends worden gedeeltelijk veroorzaakt door solden en promoties, aangezien ze deels verdwijnen zodra deze buiten beschouwing worden gelaten.

6. Aanpassingen van producentenprijzen

Als aanvulling op de analyse van de CPI-gegevens heeft PRISMA ook het prijszettingsgedrag van ondernemingen bestudeerd op basis van de microgegevens waarop de producentenprijsindex (PPI) is gebaseerd (Gautier et al., te verschijnen).

De analyse is uitgevoerd voor zes Europese landen: België, Frankrijk, Griekenland, Litouwen, Nederland en Portugal. De onderzochte periode verschilt tussen landen: 2001-2014 voor België, 2013-2019 voor Frankrijk, 2008-2020 voor Griekenland, 2010-2018 voor Litouwen, 2000-2019 voor Nederland en 2010-2020 voor Portugal.

Producentenprijzen worden verzameld door enquêtes van de nationale instituten voor statistiek bij een steekproef van ondernemingen, overeenkomstig de Europese wetgeving en aanbevelingen van Eurostat. Voor elke bevraagde onderneming worden de meest representatieve transacties geselecteerd en wordt maandelijks de prijs van een specifiek product voor een specifieke klant verzameld.

Producentenprijzen veranderen veel vaker dan consumentenprijzen. De maandelijkse frequentie van prijswijzigingen ligt tussen 20 en 27 % in België, Frankrijk, Griekenland en Nederland, maar is wat hoger in Portugal (34 %) en nog hoger in Litouwen (41 %). Veranderingen in producentenprijzen zijn kleiner dan veranderingen in consumentenprijzen. De mediane stijging van producentenprijzen varieert van 1,5 % in Frankrijk tot 5,3 % in Litouwen en bedraagt 3,9 % in België. De omvang van dalingen is vergelijkbaar met de omvang van stijgingen. Sectoren verschillen meer in de frequentie dan in de omvang van prijsaanpassingen. Energieprijzen veranderen het vaakst en de prijzen van kapitaalgoederen en duurzame consumptiegoederen het minst. Net als consumentenprijzen, veranderen producentenprijzen het vaakst in januari.

7. Prijsmeting en prijszettingsgedrag tijdens de pandemie

Tijdens de pandemie hadden de nationale instituten voor statistiek te maken met enkele problemen bij de inflatiemeting. Ten eerste waren fysieke prijsmetingen onmogelijk door de lockdownrestricties, waardoor prijzen op een alternatieve manier moesten worden verzameld (bijvoorbeeld online of telefonisch). Daarnaast waren bepaalde producten tijdelijk niet beschikbaar, waardoor hun prijzen moesten worden geschat om de continuïteit van de data te verzekeren. Ten tweede waren de jaarlijks geactualiseerde HICP‑gewichten niet volledig representatief, aangezien die gebaseerd zijn op consumptiepatronen van de voorbijgaande jaren. Alternatieve maatstaven van inflatie, die meer representatieve gewichten gebruiken, wijzen over het algemeen op een hogere inflatie dan de officieel gepubliceerde cijfers.

In het verlengde van de analyse van Gautier et al. (2022), die de pandemie buiten beschouwing laat, onderzoekt PRISMA (Henkel et al., te verschijnen) de frequentie van prijsveranderingen in 2020 voor eurolanden waarvoor CPI‑microgegevens beschikbaar zijn, namelijk Duitsland, Italië, Letland en Slowakije. De frequentie van prijswijzigingen nam in Italië toe tijdens de eerste golf van de pandemie (een stijging van ongeveer 5 en 4 procentpunt in respectievelijk mei en juni 2020). In Duitsland vond in de zomer van 2020 een tijdelijke btw-verlaging plaats en dit is duidelijk zichtbaar in de frequentie van de prijsaanpassingen: meer dan de helft van de prijzen werd in juli 2020 aangepast.

Voorbij de horizon die in het onderzoek van PRISMA in aanmerking wordt genomen, vormen microprijsgegevens een belangrijke en veelbelovende bron van informatie tegen de achtergrond van de recente hoge inflatie. Een interessante vraag zou zijn of en hoe het prijsgedrag van ondernemingen is veranderd ten opzichte van de periode van lage inflatie.