Perscommuniqué - Resultaten van de niet-financiële ondernemingen

Vertraging van de groei van de toegevoegde waarde en het nettobedrijfsresultaat in 2017.
Grote toename van de werkgelegenheid, ondanks de stijging van de loonkosten.

De informatie die uit de resultatenrekeningen van de niet-financiële vennootschappen werd gehaald, toont aan dat het groeitempo van de toegevoegde waarde vertraagde van 5,7 % in 2016 naar 3 % in 2017. In de grote ondernemingen stegen de verkopen in 2017 nochtans gestaag; het herstel van de grondstofprijzen leidde tot een nog grotere toename van de bevoorradingskosten, wat dan weer een daling van de toegevoegde waarde teweegbracht. De stijging van de toegevoegde waarde van kmo’s was iets meer uitgesproken dan die van de grote ondernemingen, zijnde 3,2 versus 3 %. De bedrijfslasten stegen in 2017 met 3,2 %, waardoor de groei van het nettobedrijfsresultaat van alle vennootschappen vertraagde van 3,5 naar 2,4 %. De verhoging van de personeelskosten (+3,9 %) had een grote impact op de kosten: de even forse groei van de werkgelegenheid – dan in 2016 – ging gepaard met een stijging van de uurloonkosten in het betrokken jaar, naarmate de gevolgen vervaagden van de loonmatigingsmaatregelen die in 2015 en 2016 werden ingevoerd. De meeste rentabiliteitsratio’s gingen in 2017 dan ook ietswat achteruit, zowel bij grote ondernemingen als bij kmo’s. Hoewel de financiële rentabiliteit van de grote ondernemingen de laatste jaren over het algemeen lager lag dan die van de kmo’s, blijft het rendement van de aandelen van de grote ondernemingen nog hoger dan dat van de Belgische staatsleningen.

De laatste jaren werden gekenmerkt door een duidelijke stijging van de mediane solvabiliteitsratio’s van kmo’s, wat grotendeels te maken heeft met de wijzigingen in de fiscale behandeling van de liquidatiebonussen. Die gewijzigde fiscale behandeling heeft in eerste instantie (2013-2014) de kmo’s ertoe aangezet hun belaste winsten over te dragen vanuit de reserves naar het maatschappelijk kapitaal, en in tweede instantie (vanaf 2015), ze aan te wenden voor de zogenaamde “liquidatiereserves”. Eind 2017 lijkt een ommekeer te zijn geweest: uit de statistieken van de kapitaalverschillen op basis van de in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde informatie blijkt dat bijna 6 000 niet-financiële vennootschappen hun kapitaal verlaagden door terugbetaling aan de aandeelhouders, enkel en alleen in de maand december 2017, terwijl bijna 2 000 andere vennootschappen kapitaalverminderingen doorvoerden in het kader van een vereffening. Uit de analyse van de jaarrekeningen blijkt trouwens een daling van het uitstaand bedrag van het maatschappelijk kapitaal van de kmo’s tussen 2016 en 2017. Dit weerspiegelt de talrijke verrichtingen die bedoeld waren om het maatschappelijk kapitaal van een aanzienlijk aantal ondernemingen terug te brengen naar een niveau in de buurt van de minimumvereisten ter zake, waarmee ze mogelijk hun toekomstige financiële stabiliteit in het gedrang brengen.

Sinds 2008 lieten zowel grote ondernemingen als kmo’s een bijna ononderbroken daling van de lasten in verband met hun financiële schulden optekenen. Die daling valt samen met het verloop van de gewogen gemiddelde kost die de banken aanrekenen op nieuwe bedrijfskredieten, en met het verloop van het gemiddelde rendement van de obligaties uitgegeven door niet-financiële vennootschappen. Uit onderzoek van de samenstelling van de nettoschuldenlast op korte termijn blijkt een groot verschil in opbouw tussen de twee groepen ondernemingen, hoewel het niveau van de geglobaliseerde ratio gemiddeld genomen vrij vergelijkbaar is voor de periode 2003-2017 (31 % in de grote ondernemingen en 29 % in de kmo’s). Het uitstaande bedrag van de schulden op korte termijn is relatief hoger bij de kmo’s dan bij de grote ondernemingen – in het bijzonder door een hogere verhouding van “andere schulden” –, maar het aandeel van de liquide middelen is belangrijker bij de kmo’s, misschien omdat ze minder gemakkelijk nieuwe kredieten verkrijgen. Het kredietrisicoanalysesysteem (ICAS) dat door de Bank werd ontwikkeld, toont immers aan dat kmo’s meer vertegenwoordigd zijn in de groep van ondernemingen met een zeer hoog kredietrisico, terwijl ze ook meer aanwezig zijn in de groep van de vennootschappen met een heel laag risico.

De informatie uit de sociale balansen toont aan dat het niveau van de werkgelegenheid – dat in 2015 nog amper hoger was dan dat van 2008 – in 2016 en 2017 flink gestegen is. De analyse van de ontwikkelingen in de laatste tien jaar benadrukt de wijziging van de economische structuur ten nadele van de industrie – die hard werd getroffen door de crisis van 2008 – en ten voordele van de diensten. Door het proces van de uitbreiding van de tertiaire sector – dat al jaren aan de gang is – te versnellen, heeft de crisis geleid tot een gevoelige daling van de werkgelegenheid van arbeiders in de industrie. Deze daling kon niet volledig worden gecompenseerd door de toename van jobs voor arbeiders in de takken van de diensten, in het bijzonder de diensten aan bedrijven ondersteund door het systeem van de dienstencheques. De ontwikkeling van deze activiteiten berust grotendeels op de stijging van de werkgelegenheid van vrouwen, terwijl de daling van de werkgelegenheid in de industrie evenredig van toepassing was op mannen en vrouwen. De vervrouwelijking van de werkgelegenheid in de ondernemingen is de laatste jaren echter vertraagd als gevolg van het recente herstel van de mannelijke werkgelegenheid. De veranderingen van de economische structuur gingen gepaard met een grotere flexibiliteit van de arbeidskrachten, meer bepaald door een ontwikkeling van deeltijds werk. Het recente herstel van de voltijdse werkgelegenheid zou wel eens aan de basis kunnen liggen van een dalend aandeel van deeltijdse tewerkstelling. Dit moet de komende jaren evenwel nog worden bevestigd. Nadat het aantal werknemers dat via een tijdelijk contract met hun werkgever is verbonden – met uitsluiting van uitzendkrachten, die in deze analyse niet worden meegerekend –, in de nasleep van de crisis was gedaald, is het daarna overigens gevoelig gestegen. De aanzet van de dienstentakken was ook in dat opzicht opnieuw doorslaggevend. Tot slot stellen we vast dat het globale scholingsniveau van het personeel is toegenomen, dankzij de blijvende stijging van het aantal werknemers met een diploma hoger onderwijs.