Perscommuniqué: Resultaten van de derde ronde van de enquête naar de loonvorming in België

In 2014 en 2015 hebben 25 landen van de Europese Unie deelgenomen aan een geharmoniseerde enquête over de manier waarop de Europese ondernemingen omgaan met de loonvorming (en de prijsvorming), in het kader van het Wage Dynamics Network (WDN), een onderzoeksnetwerk van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) dat de kenmerken van de loondynamiek bestudeert.

Het artikel beschrijft de voornaamste resultaten van de in België gehouden enquête. De enquête is toegespitst op de periode 2010‑2013 en omvat vragen over de indruk die de ondernemingen hebben van de aard van de veranderingen in de economische omgeving als gevolg van de overheidsschuldencrisis, over hun reactie op die veranderingen en over de rol van de financiële beperkingen.

Over het algemeen staven de uit de analyse afgeleide bevindingen de bekende specifieke eigenschappen van de arbeidsmarkt in België en het institutionele kader ervan. Ze werpen bovendien een nieuw licht op de indruk die de ondernemingen van die markt hebben en op hun reactie op de crisis. Zo wijzen ze uit dat het peil van de vraag alsook het onvermogen van de klanten om te betalen en aan de contractuele bepalingen te voldoen, gedurende de periode 2010‑2013 de grootste negatieve weerslag op hun activiteit hadden. Hoewel er volgens de ondernemingen geen sprake is van een algemene rantsoenering van het krediet, blijft deze factor een aandachtspunt, meer in het bijzonder voor sommige kleine ondernemingen.

De ondernemingen hebben zich via verschillende kanalen aangepast. In verband met het prijskanaal onderscheidt hun beleid zich door een vrij hoge autonomie, die in de praktijk evenwel wordt ingeperkt door de toename van de concurrentiedruk. Dit verklaart wellicht ten dele de stijging van de frequentie van de prijsveranderingen, die zich bij een minderheid van de ondernemingen voordeed. Een ander kanaal dat de bedrijven kunnen aanwenden, zijn de beleidsmaatregelen inzake kosten. Ze bevestigen doorgaans dat ze worden geconfronteerd met stijgingen, met name van de loonkosten. De twee belangrijkste componenten van die kosten zijn het arbeidsvolume en de bezoldiging van arbeid.

Wat de aanpassing van het arbeidsvolume betreft, is het aandeel van de ondernemingen waar het aantal vaste banen toeneemt, gelijk aan het percentage bedrijven waar dat aantal terugloopt, op geaggregeerd niveau. Dit strookt met het uitblijven van een grootschalig effect op de werkgelegenheid op macro-economisch vlak. De ondernemingen waarvan de activiteit negatief werd beïnvloed, vertonen echter gemiddeld vrijwel systematisch meer dalingen dan stijgingen voor de verschillende componenten van het arbeidsvolume, terwijl dat praktisch nooit het geval is voor de andere bedrijven. De enquête toont ook aan dat het gebruik van de stelsels van tijdelijke werkloosheid een belangrijk element was dat de veerkracht van de werkgelegenheid in België kan verklaren.

In verband met de bezoldiging van arbeid bevestigt de enquête dat er, tegen de achtergrond van de loonmatiging, bijna geen enkele loonsverlaging is geweest. Dit kenmerk van het loonvormingsproces in België komt veel minder voor in de andere Europese landen. De ondernemingen benadrukken ook dat het belasting‑ en het loonpeil belangrijke belemmeringen vormen voor indienstnemingen, naast de onzekerheid over de economische situatie. De maatregelen die erop gericht zijn die hinderpalen te beperken, zoals de maatregelen ter verlaging van de arbeidskosten die de federale regering heeft genomen in het kader van de taxshift, zullen die druk helpen verlichten. Strategieën om de onzekerheid te verminderen, zouden eveneens passend zijn, te meer omdat een groot percentage ondernemingen van oordeel is dat de arbeidsmarkt minder flexibel zou zijn geworden, hoewel die indruk niet blijkt te kunnen worden verklaard door veranderingen van de regelgeving of van het institutionele kader in België tijdens de beschouwde periode.