Perscommuniqué - Resultaten en financiële situatie van de ondernemingen in 2011

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van december 2012

Tegen lopende prijzen, is de totale toegevoegde waarde van de niet-financiële ondernemingen over heel 2011 met 3,1 % gestegen. Dat betekent een vertraging ten opzichte van 2010, toen de toegevoegde waarde met 5,5 % was toegenomen. Die vertraging had twee simultane oorzaken. Om te beginnen, bleef het bedrag van de aankopen sterk toenemen door, met name, de nieuwe forse stijging van de inputprijzen. Pro memorie: over heel 2011 stegen de prijzen met, gemiddeld, 31,3 % voor de energetische grondstoffen en 14,3 % voor de industriële grondstoffen. Voorts nam de omzetgroei licht af, ook al berekenden de ondernemingen de stijging van de aankoopprijzen gedeeltelijk door in hun verkoopprijzen.

Tegelijkertijd liepen de personeelskosten in 2011 fors op, dit onder invloed van de gecombineerde toename van de werkgelegenheid en van de uurloonkosten. Door de opleving van de investeringen wist de groei van de afschrijvingen zich te herstellen. Al met al zijn de bedrijfslasten met 4,4 % gestegen, een veel sneller groeitempo dan in de twee voorgaande jaren. In combinatie met een minder dynamische bedrijvigheid, leidde deze stijging van de kosten in 2011 tot een lichte afbrokkeling van het nettobedrijfsresultaat (-2,4 %); dit laatste was in 2010 nog fors toegenomen (+28,7 %). Al met al werden de resultaten van de ondernemingen dus beïnvloed door de conjunctuurverslechtering die vanaf het tweede kwartaal van 2011 geleidelijk voelbaar werd.

De analyse op grond van de omvang van de onderneming toont aan dat de ontwikkelingen veel gunstiger waren voor de kmo's: de toegevoegde waarde van deze laatste nam in 2011 met 6,3 % toe, tegen 2,0 % voor de grote ondernemingen. Zo ook kromp het bedrijfsresultaat van de grote ondernemingen met 6,8 %, terwijl dat van de kmo's met 9,7 % toenam. Hoewel de grote ondernemingen duidelijk zwaarder door de conjunctuurverslechtering werden getroffen, zij erop gewezen dat ze veel meer profijt hadden getrokken van de opleving van 2010. Grote ondernemingen zijn doorgaans gevoeliger voor economische cycli doordat zij meer gericht zijn op industriële activiteiten en internationale handel.

Een en ander had een weerslag op de rentabiliteit van de ondernemingen. De in 2010 ingezette opleving van de rentabiliteit van de kmo's zette zich in 2011 voort, ongeacht welke maatstaf in aanmerking wordt genomen. De afgelopen twee jaar hebben de kmo's zich op het vlak van de geglobaliseerde ratio's zeer duidelijk hersteld, in die mate zelfs dat in bepaalde gevallen opnieuw het niveau van vóór de recessie van 2008-2009 werd bereikt. De rentabiliteit van de grote ondernemingen, daarentegen, liep in 2011 terug, zodat verschillende van de bestudeerde ratio's zakten tot onder het niveau dat was opgetekend tijdens het dieptepunt van 2009. Zo zagen de grote ondernemingen hun marges fors dalen, vooral in de branches die het meest blootgesteld zijn aan de internationale omgeving en aan de prijsstijging voor grondstoffen (dat zijn de verwerkende nijverheid, het vervoer en de groothandel).

Uit de analyse van de sectorale tendensen sinds het uitbreken van de financiële crisis blijkt dat het verloop van de bedrijfstakken sterk afhankelijk was van de mate waarin ze blootgesteld waren aan de schommelingen van de wereldhandel. De bedrijfstakken die er sedert 2007 het meest op achteruit zijn gegaan, zijn de textielnijverheid en de ijzer- en staalnijverheid. De textielnijverheid heeft al zeer lang af te rekenen met de internationale concurrentie, vooral die van de lagekostenlanden. De ijzer- en staalnijverheid werd zwaar getroffen door de gevolgen van de recessie van 2008-2009, met name door de stillegging van bepaalde productie-eenheden. De toegevoegde waarde is daarentegen nog fors gestegen in de farmaceutische nijverheid, dit als gevolg van de toegenomen productie en van de hoge toegevoegde-waardemarge die deze sector geniet. In aansluiting op de langetermijntendensen is het recente conjunctuurverloop over het algemeen veel gunstiger gebleken voor de niet-verwerkende bedrijfstakken. De resultaten verbeterden het sterkst in de sector energie en water. Ook de diensten aan ondernemingen, de vastgoedsector, de kleinhandel en de horeca lieten, zij het in mindere mate, een hoger dan gemiddelde groei optekenen. Deze bedrijfstakken trokken in hun geheel profijt van de sedert 2008 relatief sterke binnenlandse vraag.

In dit artikel wordt, voor de periode 2001-2011, tevens vermeld wat de bijdragen zijn, per bedrijfstak, tot de groei in elk gewest. Deze uitsplitsing brengt een aantal specifieke kenmerken per gewest aan het licht. Zo onderscheidt Vlaanderen zich met name door de grotere bijdragen van het vervoer, de metaalindustrie, de raffinage en de handel in grondstoffen en industriële producten. In Wallonië leverden de farmaceutische nijverheid en de financiële hulpdiensten een veel grotere bijdrage dan in de beide andere gewesten. Brussel, ten slotte, werd als gevolg van de specifieke kenmerken van zijn economie enkel ondersteund door de tertiaire sector, meer bepaald door de diensten aan ondernemingen, de energiesector en, in mindere mate, de vastgoedsector en de horeca. De groothandel, het vervoer en de bouwnijverheid, daarentegen, leverden in de hoofdstad een veel geringere bijdrage.

In het laatste deel van dit artikel worden de recente ontwikkelingen beschreven op het vlak van de voorraden. Wat de rotatie betreft, deden de grootste schommelingen zich de afgelopen jaren voor in de verwerkende nijverheid. In deze groep is de geglobaliseerde rotatie tussen het einde van de jaren negentig en het midden van de jaren 2000 aanzienlijk versneld. Dit betekent dat, voor een bepaald activiteitspeil, de voorraad geslonken is. Dit verloop weerspiegelt een strikter voorraadbeheer dat wordt gekenmerkt door, onder meer, de toenemende invloed van principes zoals het 'just in time' principe. Als gevolg van de recessie van 2008-2009 en van het feit dat de ondernemingen problemen ondervonden om het verloop van de bedrijvigheid te voorzien, is de rotatie vervolgens vertraagd. Het herstel van de geglobaliseerde rotatie in 2010 en 2011 wijst er evenwel op dat het voorraadbeheer zich aan de nieuwe macro-economische context heeft aangepast. In de overige bedrijfstakken is de rotatie gedurende de bestudeerde periode stabieler gebleven.