Perscommuniqué - Resultaten en financiële situatie van de ondernemingen in 2010

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van december 2011

De conjuncturele opleving oefende in 2010 een gunstig effect uit op de resultatenrekening van de niet-financiële vennootschappen. Nadat de totale toegevoegde waarde tegen lopende prijzen in 2009 voor het eerst in meer dan vijftien jaar was teruggelopen, nam ze in 2010 immers opnieuw met 6 % toe. Tegelijkertijd gingen de personeelskosten opnieuw omhoog, zij het in een relatief gematigd tempo, terwijl de toename van de afschrijvingen voor het derde jaar op rij vertraagde, tegen de achtergrond van een nieuwe teruggang van de investeringen. Al met al namen de bedrijfskosten veel minder sterk toe (+1,8 %) dan de toegevoegde waarde.

Deze combinatie van kostenbeheersing en herstel van de bedrijvigheid leidde tot een krachtige toename van het nettobedrijfsresultaat (+29,2%), na een daling met 28% over het geheel van 2008 en 2009. Hoewel het in 2010 opgetekende bedrijfsresultaat (€ 33,1 miljard) onder het hoogtepunt van vóór de recessie bleef (€ 35,7 miljard in 2007), konden de ondernemingen dankzij de conjunctuurverbetering de effecten van de recessie op hun resultaten dus grotendeels wegwerken. Bovendien zij eraan herinnerd dat het nettobedrijfsresultaat tussen 2001 en 2007 meer dan verdubbeld was. De afgelopen drie jaar werden de grootste schommelingen in de resultatenrekening opgetekend in de verwerkende bedrijfstakken en de grote ondernemingen, dit als gevolg van hun gevoeligheid voor de buitenlandse vraag.

Ook de macro-economische ontwikkelingen hebben een weerslag gehad op de financiële situatie van de ondernemingen. De nettorentabiliteit die in 2008 en 2009 duidelijk was geslonken, herstelde zich in 2010, zowel in medianen als in geglobaliseerde cijfers. De ratio bleef evenwel merkelijk onder de pieken van vóór de recessie, ongeacht welke maatstaf in aanmerking wordt genomen. Onderzoek van de volledige verdeling geeft aan dat de conjunctuur zowel de meest als de minst rendabele lagen van de populatie beïnvloedde.

Al met al verbeterde ook de solvabiliteit in 2010. De mediane en geglobaliseerde financiële onafhankelijkheid nam opnieuw toe, in het verlengde van de opwaartse tendens van de afgelopen vijftien jaar. De stijging leek echter vooral tot uiting te komen in de meest solvabele strata van de populatie en in tal van ondernemingen was het verloop tegengesteld aan de algemene tendens, voornamelijk bij de kmo's. Volgens de meeste bestudeerde maatstaven liet de dekking van het vreemd vermogen door de cashflow in 2010 dan weer een verbetering optekenen, wat erop wijst dat het potentieel om de schulden van de onderneming af te lossen, gestegen is. De gemiddelde rentelasten van de financiële schulden, ten slotte, zijn voor het tweede jaar op rij teruggelopen. Het verloop van de ratio weerspiegelt de renteverlaging voor bankkredieten in 2009 en 2010.

Volgens de resultaten van het door de Bank ontwikkelde financiëlegezondheidsmodel werden de ondernemingen in 2010 minder kwetsbaar: na een aanzienlijke stijging in 2008 en 2009 als gevolg van de recessie, werd het aandeel van de vennootschappen die zich in de laatste financiële gezondheidsklassen bevinden - dat zijn de klassen die een groot faillissementsrisico lopen - in 2010 kleiner. Het aantal faillissementen nam dan weer veel minder sterk toe dan tijdens de jaren voordien.

In het laatste gedeelte van het artikel worden de jaarrekeningen geanalyseerd vanuit het oogpunt van de gewesten. De regionale uitsplitsing steunt op de gegevens van het Instituut voor de Nationale Rekeningen. De uniregionale ondernemingen, dat wil zeggen de ondernemingen waarvan de hoofdzetel en de bedrijfszetel(s) zich in hetzelfde gewest bevinden, worden onmiddellijk aan een gewest toegewezen. Voor de multiregionale ondernemingen, dat zijn de vennootschappen die in meer dan een gewest gevestigd zijn, worden de rubrieken van de jaarrekeningen uitgesplitst in verhouding tot de werkgelegenheid in elk gewest, wat betekent dat uitgegaan wordt van proportionaliteit tussen de werkgelegenheid en de boekhoudkundige posten.

De sectorspecifieke uitsplitsing van de toegevoegde waarde en de analyse van de omvang van de ondernemingen tonen een aantal specifieke regionale kenmerken. Meer bepaald onderscheidt Brussel zich door een sterke dienstengerichtheid en door een groter aandeel van zeer kleine ondernemingen. Aangezien dergelijke verschillen rechtstreeks invloed uitoefenen op de financiële situatie van de ondernemingen, moeten de voorgestelde statistieken omzichtig worden geïnterpreteerd.

Al met al zijn de regionale tendensen van de resultatenrekening de afgelopen jaren vergelijkbaar gebleken. In de drie gewesten nam de toegevoegde waarde tussen 2001 en 2008 onafgebroken toe. In 2009 liep ze terug en in 2010 ging ze opnieuw stijgen. Ook het nettobedrijfsresultaat ging er in 2010 opnieuw krachtig op vooruit, na een duidelijke inkrimping tijdens de twee voorgaande jaren.

Over het hele afgelopen decennium waren de Vlaamse ondernemingen gemiddeld beschouwd rendabeler, ongeacht welke omvang of maatstaf in aanmerking wordt genomen. Het verschil tussen de Waalse en Vlaamse ondernemingen is tijdens de recente periode verkleind; in sommige gevallen is het zelfs omgeslagen. Uit de analyse van de verdelingen blijkt overigens dat Brussel naar verhouding een groter aantal weinig rendabele ondernemingen telt, maar ook een groter aantal zeer rendabele. Deze grotere spreiding is grotendeels toe te schrijven aan de kleinere omvang en de tertiaire specialisatie van de Brusselse ondernemingen, twee elementen die de financiële ratio's doorgaans volatieler maken.

De financiële onafhankelijkheid is de laatste jaren in de drie gewesten verbeterd. In geglobaliseerde cijfers werd de sterkste stijging opgetekend bij de grote Brusselse ondernemingen, die vooral profijt trokken van de versterking van het eigen vermogen in een aantal hoofdzetels van ondernemingen. In medianen nam de financiële onafhankelijkheid sneller toe in Vlaanderen, ongeacht de omvang van de ondernemingen. Voorts blijkt dat, net als voor de rentabiliteitsratio's, de Brusselse verdeling aanzienlijk meer gespreid is. In elk gewest, ten slotte, geven het 1e kwartiel en het 1e deciel van de kmo's sedert tien jaar een verslechtering te zien. Een aanzienlijke groep van de populatie in elk gewest liet dus een verloop optekenen dat tegengesteld was aan de algemene opwaartse tendens.