Perscommuniqué - Nut en doelmatigheid van begrotingsregels en onafhankelijke begrotingsinstellingen

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van juni 2008

Begrotingsregels en onafhankelijke begrotingsinstellingen kunnen uitermate nuttig zijn in het licht van een gezond begrotingsbeleid. De belangrijkste argumenten voor begrotingsregels en onafhankelijke begrotingsinstellingen die in de literatuur naar voren worden geschoven, zijn de neiging van overheden om buitensporige overheidstekorten op te lopen (deficit bias) en de kenmerken van een monetaire unie. Via dergelijke regels en instellingen kunnen de drijfveren van de beleidsmakers opnieuw in balans worden gebracht, kunnen aan het ten uitvoer gelegde begrotingsbeleid beperkingen worden opgelegd en kunnen mechanismen worden ingevoerd voor begrotingscoördinatie. Ten slotte heeft de Europese Raad van maart 2005, in het kader van de hervorming van het stabiliteits- en groeipact, beklemtoond dat nationale begrotingsregels de toezeggingen van de lidstaten uit hoofde van het stabiliteits- en groeipact moeten aanvullen en dat nationale instellingen een prominentere rol kunnen spelen in het begrotingstoezicht.

Begrotingsregels zijn permanente beperkingen op het begrotingsbeleid in de vorm van numerieke doelstellingen of limieten voor sleutelaggregaten van de overheidsfinanciën zoals het begrotingssaldo, de overheidsontvangsten en -uitgaven en het schuldpeil. Er bestaan sterke aanwijzingen dat begrotingsregels het gemakkelijker maken om de begrotingsdiscipline te handhaven en, indien nodig, saneringsinspanningen vlotter laten verlopen. Om deze doelstelling te kunnen bereiken, is het evenwel van groot belang dat ze voldoen aan de meeste kenmerken van goede regels zoals transparantie, eenvoud, flexibiliteit en afdwingbaarheid. Dat is niet steeds eenvoudig, aangezien niet alle vereisten van goede begrotingsregels gemakkelijk in één enkele regel kunnen worden gecombineerd.

In België worden sommige begrotingsregels zeer goed nageleefd, terwijl er voor andere nauwelijks een verband lijkt te bestaan tussen de normering en de realisaties; sommige Belgische begrotingsregels zijn dan ook nog voor verbetering vatbaar. De saldodoelstelling voor de gezamenlijke overheid wordt al met al goed gerespecteerd, hoewel er de laatste jaren voor vrij belangrijke bedragen aan niet-recurrente maatregelen zijn genomen om deze begrotingsdoelstelling te bereiken, en de doelstelling in 2007 niet werd gehaald. De uitgavennormen verdienen een minder gunstige appreciatie, aangezien er voor de uitgaven van de federale overheid en - vooral - voor de uitgaven voor gezondheidszorg weinig of geen verband bestaat met de doelstellingen. De gemeenschappen en de gewesten hebben hun begrotingsdoelstellingen, die zijn opgenomen in samenwerkingsakkoorden tussen de federale regering en de gemeenschaps- en gewestregeringen, dan weer vrij goed in acht genomen. In het vlak van transparantie van de begrotingsnormering van gemeenschappen en gewesten is echter nog verbetering mogelijk. Het evenwichtsbeginsel van de lokale overheden, ten slotte, heeft de gewenste resultaten opgeleverd in de zin dat deze deelsector van de overheid de afgelopen twintig jaar vrijwel steeds zo goed als in evenwicht is geweest.

Ook onafhankelijke begrotingsinstellingen kunnen een belangrijke rol spelen in het kader van het begrotingsbeleid. Zo blijkt dat de delegatie van de macro-economische ramingen die ten grondslag liggen aan de overheidsbegrotingen een efficiënte manier is om een optimistische vertekening van de groeiraming te voorkomen. Voorts bestaat de perceptie dat instellingen voor normatieve begrotingsadviezen, in de landen waar ze bestaan, bijgedragen hebben tot begrotingsdiscipline.

De Belgische onafhankelijke begrotingsinstellingen - in casu het Instituut voor de Nationale Rekeningen voor de opmaak van het economische budget en de afdeling « Financieringsbehoeften van de Overheid » van de Hoge Raad van Financiën - worden vaak als goede voorbeelden vermeld, onder meer door de Europese Commissie en het IMF. Deze instellingen hebben inderdaad een goede reputatie, maar er dient ook voor ogen te worden gehouden dat de geloofwaardigheid van deze instellingen grotendeels afhangt van de mate waarin de beleidsmakers rekening houden met hun bevindingen.