Perscommuniqué - Kan China ontsnappen aan de middeninkomensval?

Artikel gepubliceerd in het Economisch tijdschrift van Juni 2018

De economische ontwikkeling van China is het succesverhaal van de afgelopen decennia, maar het groeitempo van de Chinese economie heeft de afgelopen jaren aan kracht ingeboet. Een dergelijke groeivertraging is een normaal verschijnsel naarmate een land rijker wordt en de vraag is dan ook of China de snelle convergentie met de levensstandaard van de geavanceerde landen kan verderzetten, met andere woorden, of China kan ontsnappen aan de zogenaamde “middeninkomensval”.

Het begrip “middeninkomensval” is ontstaan uit de vaststelling dat een aantal landen gedurende een lange periode geklasseerd bleven als middeninkomensland op basis van hun bbp per hoofd van de bevolking en niet toetraden tot de groep van rijke, geavanceerde landen. Dit toont dat de overgang van middeninkomensland naar hooginkomensland veel moeizamer verloopt dan de eerste ontwikkelingsfase van laag- naar middeninkomensland. De verklaring daarvoor is dat de initiële ontwikkelingsstrategie, gebaseerd op arbeidsintensieve productie en het aantrekken van buitenlandse technologieën en kapitaal, na verloop van tijd aan kracht verliest, terwijl de nieuwe, door productiviteitswinsten gedreven groeistrategie vaak moeizaam tot stand komt.

Naast de normale groeivertraging die gepaard gaat met economische convergentie zullen de correcties van de onevenwichtige samenstelling van bestedingen en productie, de hoge schuldgraad en de snelle vergrijzing op de toekomstige Chinese groei drukken. Maatregelen zijn noodzakelijk om een financiële crisis te vermijden en de accumulatie van additionele schulden in te dijken, zonder daarbij het groeipotentieel in gevaar te brengen. De uitdaging bestaat erin om het juiste evenwicht te vinden, waarbij herbalancering hand in hand gaat met industriële opwaardering. Ook de demografische ontwikkelingen spelen in het nadeel van China: nooit eerder werd een land in zo een vroeg stadium van economische ontwikkeling getroffen door de vergrijzing.

China beschikt daarentegen wel over enkele solide funderingen voor een toekomstige, door productiviteitswinsten gedreven groei, bijvoorbeeld een specialisatie in vrij gesofisticeerde exportproducten, een moderne infrastructuur, en omvangrijke investeringen in menselijk kapitaal en R&D. Ook de technologische opwaardering van de Chinese economie biedt nieuwe mogelijkheden. De gevolgde strategie beoogt een verdere expansie van de Chinese uitvoer van hoogtechnologische producten, “on-shoring”, de aankoop van technologie in het buitenland via uitwaartse buitenlandse directe investeringen, en de ontplooiing van een inheems innovatiebeleid. Er zijn echter grenzen aan elk van deze strategieën: protectionistische reacties op een verdere expansie van de Chinese uitvoer, wettelijke beperkingen (in de Verenigde Staten en een aantal Europese landen) op de technologieaankopen in strategische sectoren door Chinese bedrijven met overheidssteun, en mogelijks institutionele belemmeringen met betrekking tot innovatie. 

Gelet op de vele onzekerheden kan de vraag of China zal ontsnappen aan de middeninkomensval niet sluitend worden beantwoord. Volgens de auteurs biedt hun analyse ruimte voor een voorzichtig optimisme ter zake.