Perscommuniqué - Het gebruik van BREL om de Belgische conjunctuur te nowcasten: de rol van enquêtegegevens

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van juni 2014

In dit artikel wordt de bijdrage beoordeeld van de gegevens afkomstig van de door de Nationale Bank gehouden conjunctuurenquêtes in het kader van de vooruitzichten inzake het kortetermijnverloop van het Belgische bbp. Daartoe wordt een nowcastingplatform gebruikt dat recentelijk door de Bank is ontwikkeld en dat ‘BREL’ wordt genoemd.

BREL steunt op conventionele bridge modellen die een link leggen tussen een driemaandelijks macro-economisch aggregaat, bijvoorbeeld de groei van het bbp, en een reeks maandelijkse indicatoren. De in aanmerking genomen indicatoren kunnen evenwel verschillen afhankelijk van het ogenblik waarop het vooruitzicht wordt gemaakt. Ze worden geselecteerd aan de hand van een algoritme dat gebruik maakt van de zogenoemde elastic net regressie, waarbij tegelijkertijd rekening wordt gehouden met hun voorspellingskracht en met de beschikbaarheid van de waarnemingen op basis waarvan de raming kan worden gemaakt. Het is van belang dat met dit tweede aspect rekening wordt gehouden om te vermijden dat de concrete indicatoren, bijvoorbeeld die met betrekking tot de industriële productie en de omzet van de ondernemingen, in een te grote mate worden geselecteerd. Hoewel ze doorgaans beter gecorreleerd zijn met de macro-economische aggregaten waarvan wordt getracht het verloop te voorspellen, worden die concrete indicatoren immers later gepubliceerd dan de gegevens afkomstig van de conjunctuurenquêtes.

De bijdrage van de conjunctuurgegevens aan de voorspellingskracht van BREL wordt onderzocht aan de hand van een reeks simulaties die gebaseerd zijn op zes verschillende scenario’s, die elk op zich overeenstemmen met een situatie inzake gegevensbeschikbaarheid. Deze scenario’s beogen een vereenvoudigde weergave te zijn van de in België gebruikelijke kalender voor de verspreiding van de conjunctuurstatistieken en, derhalve, van de gegevens die de voorspellers daadwerkelijk kunnen gebruiken in het kader van een voorspellingsoefening in real time.

Zoals verwacht, tonen de op basis van de zes scenario’s verkregen resultaten aan dat de voorspellingsfouten meestal kleiner worden naarmate nieuwe waarnemingen voor de maandelijkse indicatoren beschikbaar worden. Bovendien verschaft het bridge model dat aan het einde van de eerste maand na het bewuste kwartaal wordt gebruikt, prognoses waarvan de nauwkeurigheid kan worden vergeleken met die van de flashraming van het bbp die het Instituut voor de Nationale Rekeningen op hetzelfde ogenblik publiceert.

Inzake de indicatoren die door middel van het hogervermelde algoritme worden geselecteerd, bewijzen de resultaten duidelijk het nut van de enquête-indicatoren in het kader van de kortetermijnvooruitzichten voor het verloop van het bbp. Deze conclusie geldt eveneens voor andere macro-economische aggregaten, namelijk de toegevoegde waarde in de industrie, de bouw en de diensten, de particuliere consumptie en de werkgelegenheid in de private sector. Algemeen beschouwd, staan de enquête-indicatoren bovenaan de selectie als de raming wordt gemaakt tijdens de eerste maanden van het lopende kwartaal, wanneer de concrete gegevens nog niet zijn gepubliceerd. Ze behouden evenwel een zeker belang op het ogenblik dat deze laatste gegevens kunnen worden gebruikt, wat erop wijst dat ze informatie verschaffen die niet tot uiting komt in de cijfers met betrekking tot de omzet, de industriële productie of in de statistieken betreffende de arbeidsmarkt. Tot de in dat geval geselecteerde enquête-indicatoren behoren met name de vooruitzichten inzake het verloop van de werkloosheid, zoals die blijken uit de enquête naar het consumentenvertrouwen, en de vraagvooruitzichten afkomstig van de conjunctuurenquête in de verwerkende nijverheid.

De verrichte simulaties tonen bovendien aan dat door het in aanmerking nemen van deze indicatoren in de bridge modellen de voorspellingskracht ervan sterk toeneemt. Die verbetering is echter slechts echt effectief met de indicatoren die betrekking hebben op de individuele enquêtevragen, en niet enkel met de synthetische indicatoren betreffende het producenten- en consumentenvertrouwen.

In het laatste hoofdstuk van het artikel, ten slotte, wordt ingegaan op de vraag of sommige indicatoren afkomstig van de conjunctuurenquêtes voor België nuttige vooruitlopende informatie bevatten voor de kortetermijnvooruitzichten inzake het bbp van het eurogebied. Het blijkt dat dat inderdaad het geval is voor de indicatoren die afkomstig zijn van de vragen naar de vooruitzichten inzake de vraag en de werkgelegenheid uit de conjunctuurenquête in de verwerkende nijverheid. Er zij evenwel beklemtoond dat dit vooruitlopende karakter ten opzichte van het driemaandelijks verloop van het bbp van het eurogebied niet uniek is voor deze twee indicatoren. Andere gegevens voor andere landen uit het eurogebied zijn in dat opzicht belangrijker, zoals bv. het indexcijfer inzake de industriële productie in Spanje.