Perscommuniqué - Economische projecties voor België - Voorjaar 2013

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van juni 2013

In dit artikel worden de nieuwe macro-economische projecties van de Bank voor de Belgische economie in 2013 en 2014 voorgesteld. Ze maken deel uit van de halfjaarlijkse projecties van het Eurosysteem, waarvan de resultaten voor het eurogebied worden gepubliceerd door de ECB. Deze vooruitzichten werden opgesteld in een weinig rooskleurig internationaal klimaat, dat wordt gekenmerkt door sterk uiteenlopende resultaten tussen de grote economische zones onderling, alsook door een schijnbare ontkoppeling van de reële en financiële sfeer. Zo blijft, de bedrijvigheid in het eurogebied sputteren, en vertoont de economische situatie tussen de lidstaten onderling nog steeds grote verschillen. Sommige lidstaten blijven kampen met een forse inkrimping van de activiteit en een zeer hoge werkloosheidsgraad. De belangrijke inspanningen die de regeringen hebben geleverd om hun concurrentievermogen te herstellen, beginnen in een aantal landen evenwel blijkbaar hun vruchten af te werpen, zoals blijkt uit de geleidelijke herbalancering van de lopende rekeningen. Deze ontwikkelingen vinden plaats tegen de achtergrond van het zeer accommoderende monetaire beleid in de grote economische zones.

Volgens de projecties van het Eurosysteem zou de economische bedrijvigheid van het eurogebied zich in de eerste helft van 2013 stabiliseren en in de tweede helft van het jaar opnieuw een positieve groei vertonen, waarna ze in 2014 in een stroomversnelling zou terechtkomen. Op jaarbasis zou het bbp, gelet op het zeer lage uitgangspunt in het begin van het jaar, evenwel opnieuw krimpen met nagenoeg 0,6 % in 2013, na een gelijkaardige neergang te hebben opgetekend in 2012; de economische bedrijvigheid zou in 2014 een bescheiden groei van 1,1 % vertonen. De groeivooruitzichten berusten, in een eerste fase, op een positieve bijdrage van de netto uitvoer en vervolgens op de geleidelijke toename van de binnenlandse vraag dankzij het accommoderende monetaire beleid, de afgenomen onzekerheid op de financiële markten en de daling van de inflatie, die de koopkracht van de huishoudens ondersteunt. Na 2,5 % te hebben bereikt in 2012, zou de inflatie in het eurogebied tot 1,4 % teruglopen in 2013 en tot 1,3 % in 2014, tegen de achtergrond van de afkoeling van de prijzen voor ingevoerde producten en de laagconjunctuur. De druk van de kosten van binnenlandse oorsprong en met name de loonkosten zou onder controle blijven.

Zowel voor het eurogebied als voor België werden deze projecties afgerond op 22 mei 2013, op grond van medio mei afgesloten gemeenschappelijke hypothesen. Volgens deze laatste hypothesen zou de wereldwijde groei (ongerekend het eurogebied) 3,6% bedragen in 2013 en 4,2% in 2014. Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de recente groeivertraging in China van tijdelijke aard is. De aan Belgische ondernemingen gerechte buitenlandse vraag zou pas in 2014 sterker aantrekken. Wat het begrotingskader betreft, werd behalve met de budgettaire en andere maatregelen die werden goedgekeurd in het kader van het politieke akkoord van 20 november 2012, ook rekening gehouden met de maatregelen die werden genomen bij de begrotingscontroles van maart 2013 op het niveau van zowel de federale regering als de deelgebieden. Zoals gebruikelijk werd in de projecties enkel rekening gehouden met de maatregelen die door de overheid reeds formeel zijn goedgekeurd en waarvan de toepassingsvoorwaarden voldoende zijn gepreciseerd. Meer in het algemeen gaan de vooruitzichten uit van de hypothese dat de tenuitvoerlegging van de hervormingsmaatregelen wordt voortgezet in het eurogebied, zodat wordt vermeden dat de overheidsschuldencrisis opnieuw opflakkert.

De projecties voor België maken gewag van een nulgroei van de bedrijvigheid in 2013 - dit is een ongewijzigd resultaat ten opzichte van de in december 2012 gepubliceerde vooruitzichten - ook al wordt nog steeds een geleidelijk herstel verwacht in de tweede helft van het jaar. De groei in 2014 wordt geraamd op 1,1%. Wat het activiteitsprofiel op korte termijn betreft, zou het bbp stagneren in het tweede kwartaal van dit jaar, net zoals in het eerste kwartaal. De voorzichtige beoordeling van het conjunctuurverloop op korte termijn is onder meer gebaseerd op de recente enquêtes bij de bedrijfsleiders en consumenten, die in april en mei weliswaar een verbetering laten optekenen, maar die volgt op een forse verslechtering van het vertrouwen in maart.

Zoals reeds het geval was in 2012, zou het bbp-verloop ook in 2013 uitsluitend worden geschraagd door de netto uitvoer, aangezien alle componenten van de binnenlandse vraag – met uitzondering van de overheidsconsumptie – een stagnatie of een neergang te zien geven. De positieve bijdrage van de netto uitvoer zou evenwel in grotere mate te verklaren zijn door de zwakte van de invoer dan door de dynamiek van de uitvoer. In 2014, daarentegen, zouden de binnenlandse componenten van de vraag opnieuw een positieve groei te zien geven, en de belangrijkste motor van de bedrijvigheid worden.

Rekening houdend met het verloop van de voor België relevante markten, zou de uitvoer van België enigszins krimpen - met 0,1% - in 2013, waarna hij licht zou herstellen - namelijk met 3,2% - in 2014. Deze projecties gaan uit van structurele verliezen aan marktaandelen ten belope van circa 0,3 % per kwartaal, die echter zouden afnemen tegen het einde van de projectiehorizon, wanneer de eind 2012 goedgekeurde maatregelen ter ondersteuning van het concurrentievermogen hun effect beginnen te sorteren. De particuliere consumptie, die reeds kwakkelt sinds begin 2011, zou in 2013 nog verder stagneren, en zou slechts met 0,8% groeien in 2014, wat ver beneden het historische gemiddelde blijft. De groei van de gezinsconsumptie zou ook lager uitvallen dan die van hun beschikbaar inkomen, dat in reële termen met 0,3% zou toenemen in 2013 en met 1,1% in 2014. Als gevolg hiervan zou de spaarquote van de huishoudens elk jaar licht stijgen: van 15 % van hun beschikbaar inkomen in 2012 naar 15,2 % in 2013 en 15,5 % in 2014. De stijging van de spaarquote in 2013 is toe te schrijven aan de blijvende bezorgdheid van de huishoudens omtrent hun inkomensvooruitzichten op korte en middellange termijn; in 2014 gaat de stijging van de spaarquote gepaard met een gunstiger verloop van de inkomens uit vermogen, waarvoor de spaarneiging traditioneel hoger is. De investeringen in woongebouwen van de huishoudens zouden in 2013 opnieuw teruglopen en in 2014 slechts in zeer geringe mate toenemen. Na in 2012 te hebben gestagneerd, zullen de bedrijfsinvesteringen in 2013 naar verwachting met 1,3% afnemen, tegen de achtergrond van een nog steeds heel lage bezettingsgraad van het productievermogen, de onzekerheid omtrent de afzetmarkten en de verslechtering van de rentabiliteit van de ondernemingen sinds medio 2011. De ondernemingen zouden hun investeringen slechts hervatten, zij het aanvankelijk schoorvoetend, in de tweede helft van 2013, dankzij de algemene macro-economische opleving; dit zou zich op jaarbasis vertalen in een positieve groei van de investeringen naar volume vanaf 2014. Tot slot zouden de overheidsbestedingen een positieve bijdrage blijven leveren aan de totale groei over de hele projectiehorizon.

Onder invloed van de ongunstige conjunctuur en de daling van de werkgelegenheid bij de overheid, zou de binnenlandse werkgelegenheid blijven krimpen in de loop van 2013, namelijk met 26.000 eenheden, en in 2014 slechts licht groeien, met nauwelijks 9.000 eenheden. De ondernemingen kunnen zich - in het licht van de aanslepende crisis, die hun financiële positie heeft verzwakt, alsook de verstrenging van de voorwaarden inzake de toegang tot het stelsel van tijdelijke werkloosheid - niet langer veroorloven werknemers in dienst te houden die overtollig zijn ten opzichte van hun verkoopvolume, en zouden zich aldus verplicht zien sneller tot ontslagen over te gaan. Rekening houdend met het verwachte verloop van de beroepsbevolking, zou de werkloosheidsgraad verder oplopen van 7,6% in 2012 tot 8,7% in 2014.

De inflatie zou sterk teruglopen over de projectiehorizon, namelijk van 2,6 % in 2012 naar 1% in 2013 en 1,2% in 2014. Dat verloop is toe te schrijven aan de verwachte daling van de noteringen voor aardolieproducten op de internationale markten, alsook aan de veranderingen op de gas- en elektriciteitsmarkten, waar verscheidene leveranciers begin 2013 sterke tariefverlagingen hebben toegepast. De onderliggende inflatietendens - die in 2012 in belangrijke mate was beïnvloed door de verhogingen van de indirecte belastingen in de dienstverlening en door de prijsstijgingen in de communicatiesector - zou in 2013 niet langer door deze factor worden beïnvloed, en zou derhalve gevoelig vertragen, namelijk tot 1,3 %, en zich in 2014 stabiliseren op 1,4 %.

Na een piek van 4,1 % te hebben bereikt in 2012, zou de stijging van de loonkosten per eenheid product in de private sector vertragen tot 1,8 % in 2013, en zouden deze kosten zelfs met 0,2 % dalen in 2014. Terwijl het concurrentievermogen van de Belgische producenten in 2012 nog werd aangetast door een sterkere toename van de kosten per eenheid product dan bij de drie belangrijkste handelspartners van België, te weten Duitsland, Frankrijk en Nederland, zou de situatie zich aldus stabiliseren in 2013, en een lichte verbetering tegemoet zien in 2014.

Het tekort van de Belgische overheid, dat 3,9 % bbp bedroeg in 2012, zou zakken tot 2,9 % bbp in 2013, waarna het in 2014 opnieuw zou verslechteren tot 3,3 % bbp, als gevolg van het verdwijnen van de niet-recurrente factoren. De schuldgraad van de overheid, die 99,8 % bbp bedroeg eind 2012, zou 101,1 % bbp belopen eind 2013 en 102,9 % bbp eind 2014. De toename van de schuldgraad tijdens die twee jaren is uitsluitend te wijten aan endogene factoren.

De in dit artikel beschreven projecties van de Bank liggen zeer dicht in de buurt van die van de andere instellingen. Deze convergentie betekent echter niet dat de onzekerheid omtrent de projecties is verdwenen. Al met al blijven de risico's met betrekking tot de groeivooruitzichten hoog, en hebben ze vooral te maken met de kracht van het herstel op mondiaal niveau en op het niveau van het eurogebied in het bijzonder.