Perscommuniqué - Economische projecties voor België – Najaar 2017

Artikel voor het Economisch Tijdschrift van december 2017

In dit artikel worden voor België en voor de periode 2017-2020 de nieuwe macro-economische vooruitzichten toegelicht, die door de Bank werden opgesteld in het kader van de projecties van het Eurosysteem.

Zoals verwacht, is de wereldeconomie in de eerste twee kwartalen van 2017 relatief krachtig gegroeid. In de opkomende landen bleef de economische bedrijvigheid verstevigen. Zo trok de groei in China nog licht aan en knoopten Rusland en Brazilië aan bij positieve groeicijfers dankzij, onder meer, de prijsstijgingen voor grondstoffen. De groei in de geavanceerde economieën bleef krachtig ondanks de ingezette verkrapping van het monetair beleid in de VS en de aankondiging van het terugschroeven van de kwantitatieve verruiming in het eurogebied, en ook in weerwil van de nog bestaande geopolitieke risico’s. De mondiale groei was ook bijzonder handelsintensief, wat deels verband houdt met tijdelijke factoren, maar ook met het herstel van de investeringen. Net als de internationale instellingen gaat het Eurosysteem voor de komende jaren uit van een relatief stabiele wereldgroei, waarbij de toename van de handelsstromen wel geleidelijk meer in de lijn van die van het mondiale bbp zou komen te liggen.

In het eurogebied won de economie sinds de herfst van vorig jaar duidelijk nog vaart. In de laatste vier kwartalen groeide ze met gemiddeld 0,6 %. Volgens de projecties van het Eurosysteem zou de reële bbp-groei dit jaar op 2,4 % uitkomen, wat de sterkste expansie is sinds tien jaar. Nadien zou de jaargroei gestaag vertragen tot 1,7 % tegen 2020. De inflatie in het eurogebied wordt dit jaar aangewakkerd door de recentelijk hogere energieprijzen; in 2018 zal ze opnieuw wat teruglopen. De onderliggende inflatie, gezuiverd voor het effect van dergelijke volatiele componenten, zou gedurende de hele projectieperiode toenemen, in lijn met de stijgende binnenlandse kostendruk. Eind 2020 zou die evenwel nog onder de ECB‑doelstelling inzake prijsstabiliteit van 2 % uitkomen.

Vooral in de eerste jaarhelft van 2017 liet de Belgische economie, volgens de herziene INR-statistieken, een robuuste groei optekenen, waardoor de jaargroei licht opwaarts werd bijgesteld tot 1,7 %. Ook in 2018 zou de Belgische economie dat tempo aanhouden. Daarna zal de groei geleidelijk teruglopen tot 1,4 % in 2020, vooral ten gevolge van de geleidelijke vertraging van de buitenlandse afzetmarkten en de afkoeling van de investeringscyclus van de ondernemingen, alsook van de traditionele post-electorale teruggang van de lokale overheidsinvesteringen. Het negatieve groeiverschil tussen België en het eurogebied wordt dus kleiner, hoewel het in de projectieperiode niet volledig verdwijnt.

Die bbp-groei is aan de bestedingszijde in de recentste kwartalen vooral toe te schrijven aan de onderliggende expansie van de investeringen, maar hij zal in toenemende mate worden geschraagd door de particuliere consumptie. Dit laatste weerspiegelt vooral de stijgende koopkracht van de huishoudens, die nu meer wordt ondersteund door de aantrekkende reële lonen. De bedrijfsinvesteringen die, geschoond voor belangrijke specifieke aankopen in het buitenland, in 2017 fors zijn gestegen, zouden in de projectieperiode geleidelijk vertragen tot een tempo dat meer in overeenstemming is met de fundamentele determinanten.

De nettowerkgelegenheidscreatie piekt in 2017. Het aantal werkenden groeit nu reeds twee jaar lang bijna even sterk als de bedrijvigheid. Het lijdt weinig twijfel dat die jobcreatie aangedreven is door de recente beleidsmaatregelen, met name de loonkostenmatiging en bepaalde structurele hervormingen die het effectieve arbeidsaanbod vergroten, wat zich onder meer vertaalt in een toenemende participatiegraad van vooral oudere werknemers. Toch wordt er in de huidige prognoses nog steeds van uitgegaan dat de werkgelegenheidsintensiteit van de groei zich zal normaliseren, niet alleen omdat de loonkosten weer opveren maar ook door de toenemende impact van knelpunten op de arbeidsmarkt. De werkloosheidsgraad zou tegen het einde van de projectiehorizon dalen tot net onder 7 %, wat dicht aansluit bij het peil van net vóór de grote recessie.

De inflatie zou dit jaar op 2,2 % uitkomen en vervolgens, vanaf 2018, verminderen tot 1,6 %. Dit verloop is nauw verbonden met dat van de energieprijzen en weerspiegelt ook de recente appreciatie van de euro en de impact van het afschaffen, op 1 januari 2018, van de energieheffing op het huishoudelijk elektriciteitsverbruik in het Vlaams Gewest. De onderliggende inflatie stijgt tijdens de projectieperiode wel geleidelijk van 1,5 % in 2017 tot 1,8 % in 2020, maar de sterke toename van de loonkosten zou, net als in het verleden, niet volledig in de prijzen worden doorberekend, maar veeleer leiden tot een matiging van de winstmarges.

Wat de overheidsfinanciën betreft, ten slotte, neemt het begrotingstekort in 2017 veel sterker af dan verwacht, namelijk tot 1,2 % bbp. Dat heeft vooral te maken met de forse toename van de voorafbetalingen door de vennootschappen en, in mindere mate, met het gunstige effect van de grotere werkgelegenheidsgroei op de overheidsontvangsten en -uitgaven. Het begrotingsdeficit zou de komende jaren wel weer wat toenemen: de verslechtering van het primair overschot zou immers slechts ten dele worden gecompenseerd door de verdere daling van de rentelasten. De overheidsschuld zou teruglopen van 103,3 % in 2017 tot 100,5 % bbp in 2020. Er zij aan herinnerd dat, overeenkomstig de regels van het Eurosysteem voor dergelijke projectieoefeningen, enkel rekening wordt gehouden met de maatregelen die de overheid op de afsluitingsdatum van de ramingen reeds voldoende heeft gepreciseerd en formeel goedgekeurd, of die ze zeer waarschijnlijk zal goedkeuren. Bovendien kunnen de ramingen van de begrotingsimpact van bepaalde maatregelen, zoals die inzake fraudebestrijding, afwijken van de in de begroting opgenomen bedragen.
 

Projecties voor de Belgische economie: synthese van de belangrijkste resultaten
(veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld)
 

 

2016

2017 r

2018 r

2019 r

2020 r

GROEI (voor kalenderinvloeden gezuiverde gegevens)

 

 

 

 

 

Bbp naar volume

1,5

1,7

1,7

1,6

1,4

Bijdragen tot de groei:

 

 

 

 

 

Binnenlandse bestedingen, ongerekend voorraadwijziging

1,8

1,0

1,8

1,7

1,5

Netto-uitvoer van goederen en diensten

-0,6

0,3

-0,1

-0,1

-0,1

Voorraadwijziging

0,2

0,4

-0,1

0,0

0,0

 

 

 

 

 

 

PRIJZEN EN KOSTEN

 

 

 

 

 

Geharmoniseerde consumptieprijsindex

1,8

2,2

1,6

1,6

1,6

Gezondheidsindex

2,1

1,8

1,4

1,6

1,6

Bbp-deflator

1,6

2,0

1,6

1,6

1,5

Ruilvoet

0,7

-0,3

0,3

0,1

0,0

Loonkosten per eenheid product in de private sector1

-0,1

1,6

1,7

1,7

1,9

Uurloonkosten in de private sector1

-0,7

1,9

2,2

2,5

2,7

Productiviteit per arbeidsuur in de private sector

-0,6

0,3

0,5

0,8

0,8

           

ARBEIDSMARKT

 

 

 

 

 

Binnenlandse werkgelegenheid (gemiddelde jaar-op-jaar verandering, in duizenden personen)

57,7

69,4

54,0

37,6

29,8

Totaal arbeidsvolume2

1,3

1,4

1,1

0,8

0,6

Geharmoniseerde werkloosheidsgraad (in % van de beroepsbevolking van 15 jaar of ouder)

7,8

7,3

7,0

6,9

6,9

           

INKOMENS

 

 

 

 

 

Reëel beschikbaar inkomen van de particulieren

0,9

1,2

1,9

2,4

1,8

Spaarquote van de particulieren (in % van het beschikbaar inkomen)

11,2

11,2

11,5

12,0

12,2

           

OVERHEIDSFINANCIEN

 

 

 

 

 

Primair saldo (in % bbp)

0,4

1,3

1,0

0,6

0,6

Financieringssaldo (in % bbp)

-2,5

-1,2

-1,3

-1,5

-1,5

Overheidsschuld (in % bbp)

105,7

103,3

102,1

101,2

100,5

           

LOPENDE REKENING

(volgens de betalingsbalans, in % bbp)

0,1

0,0

0,1

0,1

0,0

Bronnen: ADS, EC, INR, NBB.

(1)   Inclusief de loonsubsidies (hoofdzakelijk de verminderingen van de bedrijfsvoorheffing) en de gerichte verlagingen van de werkgeversbijdragen.

(2)   Totaal aantal gewerkte uren in de economie.