Perscommuniqué - De wereld is klein... De integratie van de Belgische ondernemingen in de wereldeconomie

Artikel voor het Economisch Tijdschrift van september 2017

Er is reeds bekend dat slechts een minderheid van de ondernemingen hun producten uitvoeren naar het buitenland. Wat als de andere ondernemingen, die niet uitvoeren, in werkelijkheid toch een deel van hun productie uitvoerden? Een nieuwe studie van de Nationale Bank biedt ongebruikelijke antwoorden op deze verrassende vraag.

Uitvoerende ondernemingen leveren hun goederen of hun diensten immers niet uit het niets. Ze kopen onderdelen, componenten of ondersteunende diensten (vervoer, handel, boekhouding, technische en gespecialiseerde diensten, bankdiensten, enz.) bij andere ondernemingen. Kan er op basis hiervan niet geoordeeld worden dat deze leveranciers ook uitvoeren? Een deel van hun productie is, weliswaar onrechtstreeks, bestemd voor de uitvoer, maar dit deel is vaak onontbeerlijk. De leveranciers van de uitvoerende ondernemingen kopen op hun beurt onderdelen of ondersteunende diensten in bij andere leveranciers. Uiteindelijk neemt een heel netwerk van ondernemingen deel aan de uitvoer vanuit België. Volgens onze resultaten is dit netwerk zeer groot. Het bestrijkt 66 % van de Belgische ondernemingen, wat enorm is als men weet dat minder dan 5 % van de ondernemingen uitvoert. Twee op de drie Belgische ondernemingen zijn dus onrechtstreekse uitvoerders: ze maken deel uit van productieketens voor de uitvoer. Omgekeerd is er slechts een derde van de ondernemingen dat uitsluitend voor de binnenlandse markt produceert en geen bijdrage levert (zelfs niet onrechtstreeks) aan de verkoop in het buitenland.

Opmerkelijk is dat onrechtstreekse uitvoerders bijna altijd verbonden zijn met een groot aantal andere landen. Ze leveren doorgaans aan verschillende uitvoerders, die elk hun productie in verschillende landen kunnen verkopen. Hieronder vallen uiteraard de buurlanden (Duitsland, Frankrijk, Nederland), grote landen zoals de Verenigde Staten, Japan of China, maar ook een brede waaier aan kleinere of verder gelegen landen.

Aan de invoerzijde is het resultaat nog opvallender. Ook daar voert een zeer beperkt aantal ondernemingen rechtstreeks goederen of diensten in vanuit het buitenland. Veel ondernemingen voeren echter onrechtstreeks in. Dit wordt duidelijk wanneer wordt gekeken naar energiedragers of grondstoffen, die onmisbaar zijn voor de overgrote meerderheid van de ondernemingen. De meeste ondernemingen voeren deze inputs niet zelf in maar verkrijgen deze onrechtstreeks. Ze bevoorraden zich bij invoerders, bij cliënten van deze invoerders of bij cliënten van cliënten. Uiteindelijk maken nagenoeg alle Belgische ondernemingen gebruik van buitenlandse onderdelen, zelfs wanneer deze vooraf soms worden doorgevoerd via verschillende Belgische ondernemingen en hierbij eventueel worden verwerkt.

Deze resultaten hebben verstrekkende gevolgen. Ten eerste wijzen ze erop dat een toename van het protectionisme schade zou berokkenen. Een beperking van de invoer zou niet alleen de bedrijvigheid van de invoerders belemmeren, maar zou meer in het algemeen nadelig zijn voor nagenoeg het volledige productienetwerk. Ten tweede blijkt uit de resultaten dat het concurrentievermogen van de economie niet alleen bepaald wordt door de uitvoerende ondernemingen, maar door een zeer groot netwerk van ondernemingen. Het vermogen van een land om te exporteren, is afhankelijk van de prestaties van dat netwerk in zijn geheel.

In dat opzicht, en dit wordt ook aangetoond in de studie, bestaat er een nauw verband tussen de prestaties van een onderneming en haar positie in het netwerk. In België zijn de in- en uitvoerende ondernemingen het productiefst. Vervolgens komen de zogenoemde ondernemingen in 'eerste rang', namelijk de cliënten van de invoerders en de leveranciers van de uitvoerders. Deze worden gevolgd door de zogenoemde ondernemingen in 'tweede rang', namelijk de cliënten van de cliënten van de invoerders en de leveranciers van de leveranciers van de uitvoerders. Helemaal onderaan in de rangschikking staan de ondernemingen in 'vierde rang' of een hogere rang, die dus praktisch niet verbonden zijn met andere landen. De productiviteit van deze laatste ligt 66 % lager dan die van de best presterende ondernemingen.