Perscommuniqué - De sociale balans 2010

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van december 2011

De Nationale Bank heeft de sociale balansen van het boekjaar 2010 geanalyseerd voor 43 166 ondernemingen, dat is iets meer dan de helft van de bedrijven die in 2009 een sociale balans hebben neergelegd. De studie is gebaseerd op die "beperkte populatie", aangezien de sociale balansen pas vijftien maanden na het einde van het geanalyseerde boekjaar beschikbaar zijn. De werknemers van de in aanmerking genomen ondernemingen vertegenwoordigen bijna 80 % van de loontrekkenden van de totale populatie.

Tegen de achtergrond van het conjunctuurherstel is de werkgelegenheid in 2010 met 0,5 % gestegen. De stijging versnelde in de loop van het jaar tot 1 % aan het einde van het boekjaar, als gevolg van de tijd die verloopt tussen het aantrekken van de bedrijvigheid en de effectieve indienstneming van nieuw personeel.

Uit de informatie die werd verstrekt door de ondernemingen die een volledig schema neerleggen, blijkt dat de werkgelegenheidscreatie werd ondersteund door de toename van de tijdelijke overeenkomsten (+5 %) en, in mindere mate, van de arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde duur (+0,4 %). De uitzendarbeid groeide eveneens fors (+19 % gemiddeld op jaarbasis), maar het aandeel ervan in de werkgelegenheid in voltijds equivalent (VTE) (3,3 %) blijft nog iets lager dan vóór de crisis.

De opleving van de werkgelegenheid deed zich niet in alle bedrijfstakken voor. Het aantal werkenden liep terug in de industrie en in de 'financiën en verzekeringen'. Daarentegen werden de 'gezondheidszorg en maatschappelijke diensten' alsook de 'diensten aan ondernemingen' gekenmerkt door een sterke groei van het aantal loontrekkenden. Op gewestelijk niveau nam het aantal arbeidsplaatsen krachtiger toe in Wallonië dan in Brussel en in Vlaanderen. In Wallonië droegen vrijwel alle bedrijfstakken tot die groei bij, maar de werkgelegenheidscreatie was het grootst in de 'gezondheidszorg en maatschappelijke diensten'. In Brussel waren het voornamelijk de branches 'informatie en communicatie' en de gezondheidszorg die de groei van het aantal werknemers ondersteunden. In Vlaanderen werden de personeelsinkrimpingen in de branches 'handel en vervoer', 'informatie en communicatie' en, vooral, in de industrie gecompenseerd door de stijging in de gezondheidszorg.

Terwijl ze in 2009 waren verminderd, tegen de achtergrond van een vertragende bedrijvigheid, namen de uitgaven voor formele en informele opleiding in 2010 opnieuw toe. Ook het aantal deelnemers steeg, tot respectievelijk 41,5 en 23,3 % van de werknemers. Daarentegen waren zowel de uitgaven als het aantal deelnemers aan initiële (alternerende) opleiding – die marginaal blijft – neerwaarts gericht. Voor alle initiatieven samen beliepen de uitgaven voor opleiding in 2010 1,71 % van de personeelskosten, een stijging met 3 % ten opzichte van het jaar voordien.

Uit een gewestelijke analyse is gebleken dat verhoudingsgewijs meer ondernemingen met een vestiging in verscheidene gewesten in hun sociale balans gewag maken van opleidingsactiviteiten : drie vierde van die bedrijven verstrekt opleidingen, tegen respectievelijk 23 en 24 % voor de ondernemingen die uitsluitend in Brussel en Wallonië gevestigd zijn en 19 % voor de in Vlaanderen gevestigde bedrijven. Dat verschil is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de ondernemingsgrootte. Multiregionale ondernemingen hebben immers gemiddeld 570 personen in dienst, tegen 26 voor de uniregionale. Er zijn ook verschillen in opleidingsbeleid merkbaar tussen de bedrijven in deze laatste groep. De Vlaamse vennootschappen spendeerden in 2010 bijna 40 % van hun opleidingsbudget aan informele opleidingen, tegen 27 % in Brussel en 19 % in Wallonië. Meer dan één werknemer op vijf nam in Vlaanderen deel aan een dergelijke opleiding, tegen respectievelijk 16 en 13 % van de loontrekkenden in Brussel en Wallonië. In deze laatste twee gewesten was de alternerende opleiding verhoudingsgewijs uitgebreider: de werknemers met een stage- en leercontract vertegenwoordigden er respectievelijk 1,2 en 1,5 % van de loontrekkenden, tegen 0,9 % in Vlaanderen; deze opleidingsvorm nam 15 % van de totale opleidingsuitgaven in Brussel, 7 % in Wallonië en 2 % in Vlaanderen voor haar rekening.

De bedrijfstak 'gezondheidszorg en maatschappelijke diensten', waarvan de werkgelegenheid de afgelopen jaren fors is gestegen, werd grondiger geanalyseerd. De helft van de werknemers van die branche is werkzaam in de 'menselijke gezondheidszorg', waar de werkgelegenheid sterk geconcentreerd is, aangezien 5 % van de werkgevers 75 % van de loontrekkenden tewerkstelt. In de 'maatschappelijke dienstverlening met huisvesting' zijn kleine bedrijven het talrijkst, maar hebben middelgrote ondernemingen de helft van het totale aantal werknemers in dienst. In de 'maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting', ten slotte, is één loontrekkende op twee in dienst bij een onderneming met meer dan 250 VTE.

In de 'gezondheidszorg en maatschappelijke diensten' werken de meeste werknemers, waarvan 80 % bestaat uit vrouwen, deeltijds. Het aandeel van de loontrekkenden met een kortere arbeidstijd loopt zelfs op tot twee derde in de 'maatschappelijke dienstverlening met huisvesting'. De atypische werktijden en de arbeidsvoorwaarden bevorderen wellicht die vorm van arbeidsorganisatie. Ook het aandeel van de tijdelijke arbeidsovereenkomsten is er groter dan het gemiddelde. De vervangingsovereenkomsten maken een derde van die arbeidsovereenkomsten uit en zelfs 40 % in de 'maatschappelijke dienstverlening met huisvesting'. Er wordt daarentegen weinig gebruik gemaakt van uitzendarbeid.

Het peil van de personeelskosten varieert aanzienlijk binnen de bedrijfstak: in 2009 kostte een arbeidsuur € 33,5 in de 'menselijke gezondheidszorg', maar slechts € 22,7 in de 'maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting'. Ten slotte hebben de werknemers van de 'gezondheidszorg en maatschappelijke diensten' een ruime toegang tot opleiding, maar de opleidingen die ze volgen, zijn goedkoper en duren minder lang dan in de andere bedrijfstakken.