Perscommuniqué - De sociaaleconomische transities op de arbeidsmarkt: een Europese benchmarking-oefening

Hoe kunnen de schommelingen van de werkloosheidsgraad in een land worden verklaard? Een inkrimping van de bedrijvigheid werkt op twee manieren door in het niveau van de werkloosheid. Enerzijds stijgt het aantal nieuwe werklozen als gevolg van het verlies aan banen. Anderzijds creëren de ondernemingen minder banen, terwijl ook de beroepsmobiliteit afneemt: ontslagnames en het veranderen van werkgever komen in een verslechterd conjunctuurklimaat minder vaak voor. Dat uit zich in een vermindering van de werkgelegenheidskansen voor werkzoekenden en derhalve in langere periodes van werkloosheid.

In dit artikel wordt het percentage van het banenverlies en het herintredingspercentage tijdens de periode van 1998 tot 2014 belicht voor zeven landen: Duitsland, België, Denemarken, Spanje, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Ze werden geraamd aan de hand van de Europese enquête naar de arbeidskrachten (EAK).

Voor de zeven landen speelt het percentage van het banenverlies een belangrijke rol ter verklaring van de variabiliteit van de werkloosheidsgraad. De uitstroom naar werk draagt daar ook aan bij maar blijkt enkel voor Frankrijk en Spanje de stuwende kracht te zijn.

Wat België betreft, leunt de graad van instroom in de werkloosheid in Vlaanderen aan bij die in Wallonië, maar ligt veel hoger in Brussel. Met andere woorden, inwoners van Brussel hebben ongunstiger kenmerken en/of werken in bedrijfstakken, ondernemingen en met types van arbeidsovereenkomsten die minder werkzekerheid bieden dan in de andere gewesten. De transitie van werkloosheid naar werk vertoont eveneens zeer sterke verschillen. Die transitiegraad was systematisch hoger in Vlaanderen dan in de beide andere gewesten.

Vervolgens worden de percentages inzake banenverlies en herintreding onderzocht aan de hand van een multivariaat model, teneinde het relatief belang van de opgetekende kenmerken te ramen. Zoals al gebleken was op basis van de geaggregeerde gegevens, zijn de verschillen tussen de landen groot. In 2014 bedroeg het geraamde beëindigingspercentage voor de referentiepersoon (man, 35 tot 39 jaar, ongehuwd en middengeschoold) 3 % in Duitsland, 3,3 % in Zweden en het Verenigd Koninkrijk en 3,5 % in België, terwijl het in Denemarken 4,2 % beliep, in Frankrijk 5,2 % en in Spanje 8,7 %. Die rangorde bleef tijdens de waarnemingsperiode niet altijd gelijk. Gemiddeld beschouwd, was het percentage inzake banenverlies het stabielst en het geringst in België. Voor het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België wordt gedurende de periode een matige opwaartse tendens van de instabiliteit van de werkgelegenheid opgetekend; voor Spanje is die tendens veel sterker.

Het multivariaat model onderstreept het belang van scholing voor de stabiliteit van de werkgelegenheid. Leeftijd (of anciënniteit) is ook een belangrijke variabele, waarbij de graad van banenverlies hoog is voor jongeren en zeer gering voor ouderen. In Frankrijk, Spanje en België is het een nagenoeg gestaag afnemende relatie, met een differentiatie die na de leeftijd van 40 jaar aanhoudt, terwijl in de andere landen veeleer een onderscheid gemaakt worden tussen personen jonger dan 30 jaar en de andere werknemers. Ook de gezinssituatie speelt een rol: alleenstaanden vertonen een significant hogere graad inzake banenverlies dan gehuwden.

Er worden eveneens van land tot land grote verschillen opgetekend, die niet kunnen worden verklaard door de waarneembare kenmerken inzake herintredingspercentage. In 2014 bedroeg dat percentage voor het referentie-individu ruim 50 % in Denemarken en Zweden, terwijl het in België en Spanje amper 30 % beliep. Dat herintredingspercentage is procyclisch, want de conjunctuur is een bepalende factor. Het model toont ook het belang van scholing voor die transitie. De herintreding verloopt vlot voor jongeren en wordt steeds moeilijker voor de oudere leeftijdscategorieën. In het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Zweden zijn de verschillen tussen de leeftijdscategorieën minder uitgesproken, behalve in het geval van de 55-64-jarigen, waarvoor de kans op herintreding sterk afneemt. Diverse factoren verklaren de moeilijkheden die ouderen ondervinden inzake herintreding. Sommige factoren zijn institutioneel en politiek van aard en werden de laatste jaren geleidelijk gecorrigeerd.

Naast de conjunctuur en structurele factoren, is de regeling van de effectieve werking van de werkloosheidsverzekering een fundamentele factor voor het herintredingspercentage. Uit alle empirische studies blijkt een negatieve relatie tussen duur van de werkloosheid en herintredingspercentage, die kan worden toegeschreven aan een waardevermindering van het menselijk kapitaal of aan een selectieverschijnsel in de tijd, waarbij de personen met de gunstigste eigenschappen het snelst opnieuw een baan vinden.

Uit de EAK-gegevens blijkt niet hoe lang personen die opnieuw een baan vonden, voordien werkloos geweest zijn. Dat is van groot belang voor de internationale vergelijking, want de landen waarin het totaal aantal werklozen gemiddeld reeds lang werkloos is, vertonen lagere transitiegraden. Het Belgische stelsel van werkloosheidsverzekering vertoont de bijzondere eigenschap dat het niet beperkt is in de tijd, behalve als aan de werkloze een sanctie wordt opgelegd. Het aantal langdurig werklozen is dus in België institutioneel groter dan in alle andere onderzochte landen, omdat de laatstgenoemde over een afzonderlijk stelsel voor langdurig werklozen beschikken. De internationale vergelijking van de transities van werkloosheid naar werk valt dus noodzakelijkerwijs ongunstig uit voor België, aangezien niet kan worden nagegaan hoe lang de betrokkenen reeds werkloos waren.

Samengevat, blijkt uit de Europese benchmarking dat de stabiliteit van de werkgelegenheid hoog is in België. Ze brengt ook aan het licht dat het herintredingspercentage in ons land laag is, hoewel die bevinding deels wordt veroorzaakt door een statistisch verschijnsel. In een veranderende wereld met steeds snellere ontwikkelingen is het noodzakelijk dat percentage op te trekken. Het is niet alleen belangrijk de voorwaarden te scheppen voor een duurzame groei van de economie, maar ook om in te werken op de mogelijke hefbomen, de scholing of nog het gewicht van de anciënniteit (gecorreleerd met de leeftijd), met name bij de beslissingen inzake indienstneming en ontslag (en inzake de verloning).Het is ook van belang het Belgische stelsel van werkloosheidsverzekering begrijpelijker te maken voor de begunstigden wat betreft de stimulerende aspecten (degressiviteit van de uitkeringen de tijd, enz.), zodat de spelregels duidelijk zijn en een snellere herintreding mogelijk maken.