Perscommuniqué - De schuldenlast van de huishoudens: verloop en verdeling

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van september 2014

Door tegelijk gebruik te maken van statistieken van macro-economische (nationale financiële rekeningen) en micro-economische (Household Finance and Consumption Survey-HFCS en Centrale voor kredieten aan particulieren) aard wordt in dit artikel nader ingegaan op het verloop en de verdeling van de schuldenlast van de Belgische huishoudens, in vergelijking met het eurogebied. Een bijzondere aandacht gaat uit naar het identificeren van bepaalde groepen van huishoudens met een problematische schuldpositie, en zulks aan de hand van diverse liquiditeitsratio’s: schulden versus inkomen (debt-to-income ratio), schuldaflossingen versus inkomen (debt-service-to-income ratio) en solvabiliteitsratio’s: schulden versus activa (debt-to-asset ratio).

De macro-economische statistieken tonen een veeleer gunstige situatie voor de schuldenlast van de Belgische huishoudens, vergeleken met het eurogebied. Zo lag de schuldgraad van de Belgische gezinnen (56,5% bbp) begin 2014 onder die van het eurogebied (63,7% bbp). De verschillende schuldratio’s situeren zich gemiddeld genomen beneden het niveau van het eurogebied. Dat is in het bijzonder het geval voor de solvabiliteitsratio’s als gevolg van de aanzienlijke activa waarover de Belgische huishoudens beschikken. De schulden van de Belgische huishoudens namen over de afgelopen tien jaar evenwel sterk toe: in nominale termen verdubbelden de schulden van de Belgische huishoudens tot € 217 miljard begin 2014, en liep de schuldgraad op van 40% tot 56,5% bbp, waardoor het verschil met het eurogebied is afgenomen.

De micro-economische gegevens tonen echter aan dat er binnen de kredietnemers groepen zijn met een kwetsbare inkomensgerelateerde schuldratio, en dat ongeveer in dezelfde mate als in het eurogebied. Het aandeel van de huishoudens met een debt-to-income ratio van meer dan 3 bedraagt in België en in het eurogebied respectievelijk 15 % en 16 % van de huishoudens met schulden. Het aandeel van de huishoudens met een debt-service-to-income ratio van meer dan 0,4 is zowel in België als in het eurogebied goed voor 8 % van de huishoudens met schulden. Voorts blijkt uit de gegevens van de HFCS dat vooral jonge huishoudens en huishoudens met een lager inkomen te kampen hebben met relatief hoge schulden ten opzichte van hun inkomen. Zo vertoont ruim een derde van de huishoudens met schulden uit het laagste inkomenskwintiel een debt-service-to-income ratio van meer dan 0,4: ze besteden meer dan 40% van hun gezinsinkomen aan schuldaflossing. Die groepen maken evenwel relatief weinig gebruik van de kredietmarkt en, wanneer ze schulden hebben, zijn dit vaak kleine leningen, waardoor dit niet noodzakelijk zware macro-economische of prudentiële gevolgen heeft.

Van de huishoudens met een uitstaand hypothecair krediet zijn het de jongste groepen met een laag inkomen die de hoogste schulden vertonen ten opzichte van hun inkomen. De meeste van die huishoudens hebben echter niet te kampen met een buitensporige ratio van het schuldenvolume ten opzichte van hun activa. Bij de huishoudens die ten minste één niet-hypothecair krediet hebben gesloten, zijn het opnieuw de jongere huishoudens met een lager inkomen die vaak (te) hoge inkomensgerelateerde schuldratio’s vertonen. Voor veel van die huishoudens worden de schulden bovendien onvoldoende gedekt door activa. Het wanbetalingsrisico is voor deze groep huishoudens dus het grootst, vooral wanneer zij een negatieve inkomensschok zouden moeten verwerken.

De houdbaarheid van de schuldpositie van de Belgische huishoudens is, in vergelijking met het eurogebied, relatief gevoeliger voor inkomensschokken. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat bepaalde groepen reeds relatief hoge inkomensgerelateerde schuldratio’s hebben en het feit dat voornamelijk jongeren een hoge schuldenlast vertonen. Jongeren hebben doorgaans nog geen voldoende activa aangelegd die zij te gelde kunnen maken wanneer zij geconfronteerd worden met een negatieve inkomensschok.

De gegevens van de Centrale voor kredieten aan particulieren bevestigen dat jongeren relatief meer te kampen hebben met betalingsachterstand op kredieten. Er is voor deze groep ook een sterker verband tussen de betalingsachterstand en het verloop van de werkloosheid, wat hun gevoeligheid voor inkomensschokken illustreert. De inkomensgevoeligheid van de jongeren komt vooral tot uiting in het consumentenkrediet. Het belang van het inkomen en de arbeidsmarkt blijkt tevens uit de hoge (positieve) correlatie tussen de geaggregeerde betalingsachterstanden en ontwikkelingen in de werkloosheid. Zo volgt de stijging van de betalingsachterstanden sinds de crisis met enige maanden vertraging vrij nauwkeurig de toename van de werkloosheid.