Perscommuniqué - De inschakeling van personen van buitenlandse origine op de arbeidsmarkt

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van december 2012

In 2011 was de werkgelegenheidsgraad van de buiten de EU geboren personen in België met 45,8 % de laagste van alle lidstaten. Ten opzichte van de werkgelegenheidsgraad van wie in het land van woonplaats is geboren, bedraagt het verschil bijna 20 procentpunt. Voor de Europese immigranten, daarentegen, is het verschil met de in België geborenen veel kleiner.

Van de totale in België wonende bevolking is ongeveer 14 % in het buitenland geboren. De voornaamste landen van herkomst zijn Marokko, Frankrijk, Nederland en Italië die samen bijna 40 % van de immigrantenbevolking vertegenwoordigen.

De sociaal-demografische kenmerken van deze bevolking verschillen van die van de in België geborenen. Hoewel leeftijd, geslacht of scholingsniveau een invloed kunnen uitoefenen op de kans om werk te hebben, blijkt uit een berekening dat, bij een gelijke bevolkingsstructuur (als de in België geboren), de gemiddelde werkgelegenheidsgraad van immigranten amper zou veranderen. Bij overigens identieke kenmerken heeft het effect "geboren in het buitenland" een significant negatieve impact op de kans om een baan te vinden. Bepaalde parameters zoals de plaats waar het diploma is behaald, de beheersing van de taal van het land van woonplaats of ook de sociale netwerken vallen echter buiten de analyse, hoewel ze in dit opzicht eveneens verklarende factoren zouden kunnen zijn.

Problemen met de erkenning van buitenlandse diploma's en de geringe vooruitgang in de validatie van de verworven vaardigheden vormen wellicht supplementaire obstakels. Zelfs wanneer mensen van buitenlandse origine een diploma van het hoger onderwijs hebben behaald, blijft hun kans op werk immers duidelijk kleiner dan voor in België geborenen.

In 2010 had slechts 37 % van de vrouwen van niet-Europese origine een baan. Dat is ongeveer 20 procentpunt minder dan de mannen van dezelfde origine of dan de in België geboren vrouwen. De verschillende gezinsverantwoordelijkheden, de vooruitzichten van onzeker werk en het sociaal model zijn enkele van de redenen die dit verschil kunnen verklaren.

Ook de werkgelegenheidsgraad van de kinderen van immigranten, een nog vrij jonge populatie, ligt lager dan die van de kinderen van in België geboren ouders. Als een van de ouders in België is geboren, is hun kans op werk echter groter, en dat lijkt te bevestigen hoe belangrijk taal en sociale aspecten zijn. De ongelijkheid begint in werkelijkheid nog vóór naar werk wordt gezocht. Volgens de PISA-studies van de OESO wordt het feit dat leerlingen uit geïmmigreerde gezinnen slechtere schoolresultaten behalen dan leerlingen van Belgische origine grotendeels verklaard door de sociaaleconomische situatie van de ouders.

Uit een studie van het IAB blijkt dat, afgezien van de individuele kenmerken, ook discriminatie bij de indienstneming kan meespelen. Die discriminatie wordt bevestigd door recentere studies, zoals de Diversiteitsbarometer Werk van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen.

Personen van buitenlandse origine die een baan hebben, zijn verhoudingsgewijs meer dan de in België geboren werkenden actief in bepaalde bedrijfstakken die als onzekerder worden beschouwd, zoals de horeca of de onderhoudsdiensten, terwijl ze ondervertegenwoordigd zijn in de overheid en in het onderwijs. Bovendien verricht meer dan één op drie werkenden die van buiten Europa afkomstig zijn werk dat niet overeenstemt met zijn/haar scholingsniveau. Gelet op het grotere aandeel van tijdelijke contracten en onvrijwillige deeltijdbanen bij deze niet-Europese werkenden, kan overigens niet worden uitgesloten dat die risicogroep zich genoodzaakt ziet een minder stabiele of een deeltijdbaan te aanvaarden om aan werk te raken.