Perscommuniqué - De diensteninflatie: België een uitzondering

Het artikel bevat de voornaamste resultaten van het rapport over de diensteninflatie waartoe de Minister van Economie opdracht heeft gegeven aan een werkgroep bestaande uit de FOD Economie (het Prijsobservatorium en de Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium), de Bank en het Federaal Planbureau, onder bescherming van het Instituut voor de Nationale Rekeningen.

Vanaf medio 2015 heeft zich tussen België en zijn drie voornaamste buurlanden een positief inflatieverschil afgetekend. Anders dan tijdens de voorgaande periodes, toen energie daar de voornaamste oorzaak van was, waren het ditmaal vooral de dienstenprijzen die de grootte van het verschil bepaalden. Sinds 2009 heeft de dienstencategorie systematisch bijgedragen aan het inflatieverschil, wat de keuze van de analyseperiode verder in dit artikel heeft bepaald: tot 2016 beliep het gemiddeld jaar-op-jaar groeitempo van de dienstenprijzen 2,2 % in België, tegen 1,4 % in de buurlanden.

Een gedetailleerde uitsplitsing van de diensten leert dat de component ‘restaurants en cafés’ ieder jaar een grote bijdrage heeft geleverd aan het inflatieverschil in de diensten tussen België en de buurlanden. De component ‘telecommunicatie’ van zijn kant leverde een duidelijk positieve bijdrage in 2011, 2012 en 2016. In sommige jaren waren er nog andere diensten die het inflatieverschil sterk beïnvloedden vanwege bijzondere overheidsmaatregelen, zoals de medische diensten (bijvoorbeeld de harmonisering van het remgeld in 2015) en het onderwijs (verhoging van het inschrijvingsgeld in het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap waarvan het effect vooral in 2016 zichtbaar was).

Het verloop van de dienstenprijzen kan via Phillips-curven in verband worden gebracht met het conjunctuurverloop. Uit dit soort van analyse van de macro-economische variabelen blijkt sinds 2014 een ontkoppeling tussen het verloop van die variabelen en de diensteninflatie. Dit wordt bevestigd door het feit dat de opgelegde loonmatiging de afgelopen jaren kennelijk geen impact heeft gehad op de prijzen. De studie toont overigens aan dat een belangrijk deel van de diensteninflatie moet worden toegeschreven aan prijsinterventies door de overheid. Om te beginnen, kunnen sommige prijzen rechtstreeks worden vastgesteld of beïnvloed door de autoriteiten, op federaal, gewestelijk, communautair of lokaal niveau. Sinds 2012 is de inflatie van de gereguleerde diensten in België versneld, terwijl ze bij onze drie voornaamste buurlanden is vertraagd. Gemiddeld beschouwd, verklaarde ze tussen 2012 en 2016 meer dan de helft van het inflatieverschil in de diensten. Voorts zijn de prijsaanpassingen van sommige overheidsdiensten gebonden aan een prijsindex, via een formeel indexeringsmechanisme dat onder meer is bepaald in het kader van een beheerovereenkomst van de dienstenverstrekkers. Die mechanismen dragen bij aan het persistente karakter van de diensteninflatie. Deze vorm van regelgeving heeft echter slechts in beperkte mate bijgedragen aan de diensteninflatie in België. De versnelling van sommige, als geïndexeerd geclassificeerde diensten werd immers voornamelijk uitgelokt door andere factoren dan de indexering als dusdanig.

De macro-economische determinanten maken het evenmin mogelijk het prijsverloop van de niet-gereglementeerde diensten integraal te verklaren. Dan rijst de vraag van de concurrerende omgeving waarin de verleners van die diensten opereren. In dat opzicht kunnen de functioneringsvoorwaarden van de markten benaderd worden aan de hand van diverse indicatoren. De OESO-indicatoren wijzen aldus op een ongunstige positie van de telecommunicatiediensten in België. De analyse van de jaarrekeningen van de ondernemingen uit de tak ‘informatie en communicatie’ maakt gewag van een relatief hoge en, in België, vrij stabiele rentabiliteit, terwijl de horeca zeer geringe nettomarges laat optekenen (in België en in de buurlanden). Een hoge rentabiliteit mag echter niet automatisch worden toegeschreven aan een gebrek aan concurrentie. Ook een andere bron, de horizontale screening, die ieder jaar wordt uitgevoerd door het Prijsobservatorium op basis van acht indicatoren inzake het marktfunctioneren, maakt het mogelijk de activiteiten te identificeren die een groter risico van marktverstoring impliceren. Het gaat om meerdere branches in de netwerkdiensten, bijvoorbeeld de telecommunicatie.

In het kader van de aan de werkgroep toevertrouwde opdracht, heeft de FOD Economie een gedetailleerde analyse gemaakt van de twee meest ‘problematische’ branches uit het oogpunt van het verloop van de dienstenprijzen: de restaurants en cafés, enerzijds, de telecommunicatie, anderzijds.

De sterkste prijsstijging in de restaurants en cafés in België ten opzichte van de drie voornaamste buurlanden kan, voor de periode tussen 2009 en 2016, deels worden toegeschreven aan het ongunstige verloop van de prijzen van hun twee voornaamste kostenposten, namelijk de aankoopkosten van de voedingsmiddelen en de dranken, enerzijds, en de loonkosten, anderzijds. Er wordt tevens verondersteld dat de verplichte invoering, in 2016, van de zogeheten ‘witte kassa’ een impact heeft op de consumptieprijzen, teneinde het margeverlies te compenseren. Voor de cafés wordt nochtans een positieve ontwikkeling verwacht, met het einde van de strenge brouwerijcontracten.

Gemiddeld over de periode 2009-2016 daalden de telecommunicatieprijzen in België duidelijk minder sterk dan gemiddeld in de buurlanden. Er zij opgemerkt dat het in 2016 opgetekende inflatieverschil overwegend kan worden verklaard door het prijsverloop van packs. Ofschoon men er hier niet in slaagt de verschillen te verklaren op basis van het verloop van de bevoorradingskosten van de branche, worden andere factoren naar voren geschoven, bijvoorbeeld de kosten van de door operatoren in België gedane investeringen en een beperkte concurrentie op sommige marktsegmenten. De openstelling van het netwerk van de kabeloperatoren en de ‘Easy switch’-regelgeving, die erop gericht zijn de consumenten het beste aanbod te helpen kiezen, zouden de concurrentie evenwel moeten helpen stimuleren en – met een zekere vertraging – het prijsverloop helpen beïnvloeden.

Het regelmatig monitoren van de inflatie in de diensten, het vinden van een goed evenwicht in de marktreglementering – opdat de voordelen ervan groter zouden zijn dan de eraan verbonden kosten – en het zichtbaarder maken van de prijszettingsmechanismen behoren tot de aanbevelingen die ter zake kunnen worden overwogen.