Memorie van toelichting van de antiwitwaswet van 18 september 2017 - Algemene commentaar op de gevallen van verhoogde waakzaamheid

Conform Richtlijn 2015/849 impliceert de risicogebaseerde benadering dat de onderworpen entiteiten de waakzaamheidsmaatregelen die ze hanteren, aanpassen aan het risico dat geïdentificeerd werd in het kader van de individuele risicobeoordeling. Wanneer ze vaststellen dat er sprake is van een hoog WG/FT-risico, dienen de onderworpen entiteiten hun waakzaamheidsmaatregelen te verscherpen.

Onverminderd de gevallen waarin er sprake is van een hoog risico die door de onderworpen entiteiten worden geïdentificeerd in het kader van hun algemene risicobeoordeling als bedoeld in artikel 16 van de ontwerpwet, en van hun individuele risicobeoordeling als bedoeld in artikel 19, § 2, van de ontwerpwet, zijn er ook gevallen die intrinsiek een hoog risiconiveau inhouden en waarin hoe dan ook verscherpte waakzaamheidsmaatregelen dienen te worden toegepast. Deze gevallen worden in dit hoofdstuk behandeld.

Er dient echter te worden benadrukt dat de toepassing van de in dit hoofdstuk 2 geformuleerde bepalingen geen afbreuk doet aan de risicogebaseerde benadering, die een essentiële grondslag vormt van de in hoofdstuk 1 vastgestelde algemene waakzaamheidsverplichtingen. Integendeel, de toepassing van de hieronder toegelichte verscherpte regels moet met de risicogebaseerde benadering worden gecombineerd. Het feit dat de identiteitsverificatie van de bij de zakelijke relatie betrokken personen wordt uitgesteld (artikel 37), dat de cliënt of zijn uiteindelijke begunstigden gevestigd zijn in landen met een hoog risico (artikel 38), dat de zakelijke relatie of de verrichting banden met belastingparadijzen aan het licht brengt (artikel 39), dat de zakelijke relatie een correspondentbankrelatie of daarmee gelijkgestelde relatie is (artikel 40) of dat bij de zakelijke relatie politiek prominente personen betrokken zijn (artikel 41), stelt de onderworpen entiteit niet vrij van de verplichting om een individuele beoordeling uit te voeren van de risico's die verbonden zijn aan deze zakelijke relatie of aan deze verrichting, overeenkomstig ontwerpartikel 19, § 2, eerste lid. Ze wordt hierdoor evenmin vrijgesteld van de in ontwerpartikel 19, § 2, tweede lid, vastgestelde verplichting om de intensiteit van de toegepaste waakzaamheidsmaatregelen, waaronder die welke door dit hoofdstuk worden opgelegd, te verhogen wanneer het geheel van de geïdentificeerde risicofactoren dit vereist. Wanneer de cliënt bijvoorbeeld een politiek prominent persoon als bedoeld in artikel 41 is, en als de informatie die over deze cliënt werd verzameld of het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie er bovendien op wijzen dat er sprake is van verhoogde risico's die losstaan van het feit dat de cliënt een PPP is, dient hiermee rekening te worden gehouden bij het opstellen van het risicoprofiel van deze cliënt en, bijgevolg, bij het bepalen van de mate waarin de door ontwerpartikel 41 opgelegde waakzaamheidsmaatregelen moeten worden verscherpt (met name inzake het hiërarchisch niveau van de verantwoordelijke die moet goedkeuren dat een zakelijke relatie wordt aangegaan, de intensiteit van de maatregelen die worden genomen om de oorsprong vast te stellen van het vermogen van de cliënt en de geldmiddelen die bij de zakelijke relatie worden gebruikt, en de intensiteit van het verscherpt toezicht op de zakelijke relatie). Hetzelfde geldt wanneer blijkt dat eenzelfde zakelijke relatie of verrichting tegelijkertijd onder verschillende van de in dit hoofdstuk 2 opgesomde gevallen van verhoogd risico valt (bijvoorbeeld als de zakelijke relatie een correspondentbankrelatie is die is aangeknoopt met een cliënt die een financiële instelling is die in een derde land met een hoog risico of in een belastingparadijs is gevestigd). In het algemeen wordt eraan herinnerd dat artikel 19, derde lid, bepaalt dat de onderworpen entiteit in elk geval in staat moet zijn om ten aanzien van haar toezichtautoriteit aan te tonen dat de waakzaamheidsmaatregelen die ze toepast, in verhouding staan tot het geïdentificeerde WG/FT-risico. Dit geldt ook voor de maatregelen die met toepassing van dit hoofdstuk 2 ten uitvoer worden gelegd.