Inclusieve groei: een nieuw maatschappelijk paradigma?

Artikel gepubliceerd in het Economisch tijdschrift van Juni 2019

“Inclusieve groei is van cruciaal belang om het vertrouwen te herstellen van het publiek in de capaciteiten van de democratische instellingen, de technologische vooruitgang en de internationale economische integratie om de toename van de maatschappelijke vooruitgang en het welzijn voor eenieder te ondersteunen.”

Download het artikel Perscommuniqué

Vanaf 2019 wordt de volledige versie van de artikels van het Economisch Tijdschrift in het Engels gepubliceerd, met een digest in het Nederlands en het Frans.

Digest

Inleiding

Zoals blijkt uit de stemming over de brexit in het Verenigd Koninkrijk, de verkiezing van Donald Trump in de Verenigde Staten of de beweging van de gele hesjes in Frankrijk, hebben het populisme en de ontevredenheid van de bevolking de afgelopen jaren in de geavanceerde economieën aan kracht gewonnen. Tot de verschillende factoren die regelmatig worden aangehaald om dat te verklaren, behoort de verslechtering van het inkomen en de vermogensverdeling. Terwijl wereldwijd de ongelijkheid tijdens de laatste decennia veeleer verminderde, nam ze in de landen immers over het algemeen toe, waarbij de inkomens van de welgestelden veel sneller stegen dan die van de rest van de bevolking. De hogere ongelijkheid stimuleerde een vernieuwd debat over het tempo, het model en de verdeling van de economische groei. Tegen die achtergrond ontstond tegen het einde van de jaren 2000 het begrip ‘inclusieve groei’, dat in brede trekken verwijst naar het ideaal dat iedereen de gelegenheid moet worden geboden om bij te dragen tot en te profiteren van een verhoogde welvaart.

I.VAN 'STREVEN NAAR GROEI' NAAR 'INCLUSIEVE GROEI'

De economische groei stemt doorgaans overeen met de groei van het reële bruto binnenlands product (bbp), die een van de meest nauwlettend gevolgde economische indicatoren is. Dat is al zo sinds de jaren vijftig, toen geleidelijk aan stelsels van nationale rekeningen werden opgezet. Tegelijkertijd werd de voorbije jaren steeds meer kritiek uitgeoefend op de economische groei als beleidsdoelstelling. Er kwamen oproepen om de klemtoon te verleggen van ‘economische productie’ naar het ‘welzijn van de mensen’ (Stiglitz et. al., 2009) en de groei inclusiever te maken (OECD, 2019).  

Wat is het bbp?

Het bbp is de som van de monetaire waarde van alle finale goederen en diensten die worden geproduceerd en verhandeld voor geld tijdens een bepaalde periode, doorgaans een jaar. Aangezien de waarde van de productie in een (gesloten) economie overeenkomt met de vergoeding van de productiefactoren, meet het bbp ook de som van de door een economie verdeelde inkomens. Omdat alle producten bovendien door iemand moeten worden gekocht, moet de waarde van de productie ook gelijk zijn aan de totale uitgaven van de mensen.

Het bbp is een waardevolle maatstaf van de economische bedrijvigheid

Het bbp is een samenvatting van de economische bedrijvigheid van een land gedurende een bepaalde periode en de bbp-groei geeft de positie van de economie in de conjunctuurcyclus weer. Samen met andere economische indicatoren zoals de inflatie en de werkgelegenheidsstatistieken en met inachtneming van structurele parameters als de demografie, geeft de bbp-groei aan beleidsmakers signalen over de behoefte om de economische bedrijvigheid te temperen of te stimuleren.     

… maar is niet geschikt om maatschappelijke vooruitgang te meten

Wereldwijd is er een correlatie tussen het peil van de economische ontwikkeling van een land en de gemiddelde levensstandaard van zijn bevolking, maar de bbp-groei mag om verscheidene redenen niet worden vereenzelvigd met een beter welzijn of maatschappelijke vooruitgang:

(1)  Ten eerste dragen niet alle componenten van het bbp bij tot het welzijn: in het bbp worden enkele economische activiteiten die schadelijk zijn voor het welzijn, geregistreerd als positieve verwezenlijkingen en worden negatieve externe effecten buiten beschouwing gelaten.

(2)  Ten tweede zijn heel wat zaken die bijdragen tot het welzijn, niet in het bbp begrepen: het houdt geen rekening met vrije tijd, luchtkwaliteit, het niveau van de gezondheidszorg en het onderwijs, buiten de markt uitgeoefende activiteiten zoals huishoudelijk werk of vrijwilligerswerk, enz.

(3)  Ten derde worden ongelijkheden in het bbp niet in aanmerking genomen: het bbp per hoofd van de bevolking stemt overeen met het gemiddelde inkomen van de bevolking maar het inkomen kan zeer ongelijk verdeeld zijn over de burgers.

Economische groei inclusief maken

Tijdens de laatste twee decennia waren er tal van initiatieven en statistische ontwikkelingen met als doel het welzijn van de mensen beter te meten, zowel op nationaal als op internationaal vlak. Vele academici, beleidsmakers, non-profitorganisaties en internationale instellingen hebben die uitdagingen aangenomen. Bij die initiatieven werd de afgelopen jaren bijzondere aandacht besteed aan de inkomens- en vermogensverdeling. Die hernieuwde belangstelling voor een van de oudste economische thema’s houdt juist verband met een stijging van de ongelijkheid tijdens de laatste decennia en met een voorzichtige consensus die in de literatuur merkbaar is, volgens dewelke ongelijkheid het tempo en de duurzaamheid van de economische groei lijkt te verminderen. Tegen die achtergrond heeft de vraag om de economische groei inclusiever te maken, veel veld gewonnen. 

Hoe kan het begrip inclusieve groei worden gedefinieerd?

Omdat zoveel verschillende actoren de term gebruiken, bestaat er geen eensluidende definitie van ‘inclusieve groei’, maar het begrip verwijst in brede trekken naar het ideaal dat iedereen de gelegenheid moet worden geboden om bij te dragen tot en te profiteren van een verhoogde welvaart. Het  begrip inclusiviteit  heeft zowel betrekking op gelijke kansen ­— inzake toegang tot onderwijs, jobs, financiën of het rechtsstelsel — als op gelijkheid inzake resultaten — inclusief inkomen en vermogen, maar ook in opleidingsniveau, gezondheidstoestand en arbeidsomstandigheden. Het begrip omvat milieuaspecten alsook intergenerationele rechtvaardigheid.

De afgelopen jaren stond inclusieve groei in verscheidene delen van de wereld centraal in de beleidsdiscussie. Prominente instellingen als de Wereldbank, de Europese Commissie, de OESO, het IMF en het World Economic Forum hebben ‘inclusieve groei’ bevorderd tot een nieuwe beleidsdoelstelling en hebben uiteenlopende initiatieven genomen om een dergelijke groei te stimuleren.

II.INCLUSIVITEIT IN DE GEAVANCEERDE ECONOMIEËN: EEN STAND VAN ZAKEN

Inclusieve groei wordt gemeten aan de hand van een ruim spectrum van indicatoren die de multidimensionale aard ervan weerspiegelen. Aan de hand van een aantal welgekozen maatstaven belicht het artikel enkele belangrijke bevindingen en trends voor geavanceerde economieën.

Toenemende inkomensongelijkheden

Grafiek 1: GINI-index

(beschikbaar inkomen per volwassen equivalent, 0 = volkomen gelijkheid & 100 = volkomen ongelijkheid)

 

Grafiek 1: GINI-index

Bron: Standardized World Income Inequality Database.

De inkomensongelijkheid, gemeten aan de hand van de GINI-coëfficiënt[1],[2], is tijdens de laatste decennia in de meeste geavanceerde economieën toegenomen[3]. Het patroon van zowel de omvang als het tijdstip van die toename loopt echter uiteen van land tot land. De ongelijkheid is bijvoorbeeld sterker gestegen in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten dan in de meeste andere rijke landen. In Frankrijk leek de ongelijkheid daarentegen af te nemen in vergelijking met de jaren zeventig, terwijl ze in Duitsland vooral toenam in de jaren 2000. In België steeg de ongelijkheid tussen 1980 en 1995, maar bleef ze sindsdien grotendeels stabiel en betrekkelijk laag.

 

[1]    De Gini-coëfficiënt is een standaardmaatstaf van de ongelijkheid die gebaseerd is op een vergelijking van de cumulatieve percentages van de bevolking met de cumulatieve percentages van het ontvangen inkomen. Hij lIgt tussen 0 bij volkomen gelijkheid en 100 bij volkomen ongelijkheid. De Gini-coëfficiënt is hier gebaseerd op het beschikbaar inkomen van de huishoudens (na belastingen en overdrachten) per volwassenequivalent.

[2]    Hoewel die statistieken geharmoniseerd zijn, moeten ze met omzichtigheid worden geïnterpreteerd. De meting van het inkomen (uit zowel arbeid als kapitaal) is immers bijzonder complex en altijd onvolmaakt. Deze gegevens zijn afkomstig van enquêtes en weerspiegelen mogelijk niet de exacte situatie van de individuen.

[3]    Hierbij kan worden beklemtoond dat de ongelijkheid inzake beschikbaar inkomen veel kleiner is dan de ongelijkheid op de markt. Dit geldt met name in de EU, waar de stelsels voor sociale herverdeling sterk ontwikkeld zijn in vergelijking met andere delen van de wereld, zoals in de Verenigde Staten.

 

Een eerste mogelijke verklaring voor de toenemende inkomensongelijkheid is de daling van het aandeel van het arbeidsinkomen ten opzichte van het aan kapitaal toegewezen aandeel. Het verband tussen het aandeel van het arbeidsinkomen en de ongelijkheid is in vele geavanceerde economieën immers negatief, met name ten gevolge van een zeer ongelijke vermogensverdeling.

Twee belangrijke ontwikkelingen kunnen daartoe hebben bijgedragen: ten eerste een structurele verschuiving naar een meer kapitaalintensieve economie, en ten tweede een verzwakking van de onderhandelingspositie van de werknemers (OECD, 2012). Die verzwakking kan worden toegeschreven aan verschillende factoren, waaronder: (1) de mondialisering, die de concurrentie tussen werknemers op internationaal vlak heeft aangewakkerd, (2) de technologische ontwikkeling en de vervanging van arbeidskrachten door machines, (3) een arbeidsmarktbeleid dat de flexibiliteit verhoogde maar de bescherming van de werknemers of het minimumloon verlaagde, (3) privatiseringen van de netwerkindustrieën sinds de jaren negentig, en (4) de afname van zowel het aantal leden van de vakbonden als de cao-dekking (Ibid.).

Grafiek 2: Inkomens- en vermogensaandeel van de rijkste 10 % 1

(2012 of laatste beschikbaar jaar)

Bron: OESO.

1   Het inkomen verwijst naar het beschikbaar inkomen van de huishoudens (gecorrigeerd voor de omvang van het huishouden) en het vermogen naar hun netto particuliere vermogen.

 

Toegenomen arbeidspolarisatie

Een tweede element dat de toenemende inkomensongelijkheid verklaart, is een snellere stijging van de lonen bovenaan dan onderaan de verdeling. De daling van het aandeel van het arbeidsinkomen ging immers gepaard met een meer gepolariseerde verdeling van de arbeidsinkomens, waarbij een groter deel werd toegewezen aan de hogere inkomens en een kleiner deel aan de lagere. Een dergelijke loonpolarisatie in de geavanceerde economieën weerspiegelt een verschuiving van de arbeidsvraag naar hogergeschoolde werknemers met meer vaardigheden.

Die ontwikkelingen kunnen zowel worden toegeschreven aan de technologische vooruitgang als aan de mondialisering. De technologische vooruitgang bevorderde de vraag naar hooggekwalificeerde profielen, terwijl middengekwalificeerde ‘routineuze’ taken, die doorgaans werden uitgevoerd door werknemers met een bescheiden opleidingsniveau, werden geautomatiseerd of overgeplaatst naar landen met lagere lonen (Breemersch et al., 2019). De toenemende concurrentie van deze laatste in lowtech- en middletechindustrieën verzwaarde de druk op banen met een gemiddeld loon, vooral na de toetreding van China tot de WTO in 2001.

Naast de mondialisering en de technologische veranderingen werden ook gebrekkige concurrentie en een verzwakking van het herverdelende vermogen van de staat genoemd als factoren die ten grondslag liggen aan de stijging van de ongelijkheid in de geavanceerde economieën (OECD, 2017). 

 

Het armoederisico bij werknemers is gestegen

Een andere opvallende ontwikkeling van de laatste jaren is de toename van het aandeel van de werkenden met een armoederisico[1]. Het grootste deel van de stijging deed zich voor na de mondiale en financiële crisis van 2008-09. In 2017 liep bijna een tiende (9,5%) van de werknemers tussen 18 en 64 jaar in de EU-27 het risico arm te worden na sociale overdrachten, tegen één op de twaalf (8%) in 2006. Tot de factoren die bijdroegen tot het onvermogen van de werkenden om een redelijk inkomen te verwerven, behoren arbeidsmarkthervormingen, waaronder een verlaging van het minimumloon en een ingeperkte toegang tot werkloosheidsuitkeringen. De armoede bij werkenden bleef relatief stabiel en gering in België, maar de werkloosheidsgraad is er ook laag vergeleken met de meeste andere EU-lidstaten.

Een toegenomen intergenerationele kloof

De mondiale financiële crisis van 2008-09 en de daaropvolgende crisis in het eurogebied oefenden een zwaardere druk uit op de jonge generaties, wat een reeds bestaande intergenerationele kloof inzake zowel armoede als ongelijkheid versterkte. In 2017 steeg het armoederisico voor de 16‑24‑jarigen in de EU-27 tot 22,7 % van 19,9 % in 2008. Het armoederisico voor de ouderen liep daarentegen aanzienlijk terug, van 18,9 % in 2008 tot 14,9 % in 2017. In België vloeit de daling van het armoederisico voor de ouderen voort uit verscheidene factoren, waaronder de verhoging van de laagste pensioenen, de invoering van een gewaarborgd inkomen voor ouderen en de hogere pensioenrechten voor vrouwen, die toe te schrijven zijn aan de hogere arbeidsparticipatiegraad van de nieuwe generatie gepensioneerden (Frère, 2016). De aanzienlijke stijging van het armoederisico voor de jongeren houdt wellicht deels verband met de recente hervormingen van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen en meer bepaald met de verlagingen van de inschakelingsuitkeringen.

 

[1]    De armoederisicograad stemt overeen met het aandeel van de werkenden met minder dan 60 % van het mediaan beschikbaar inkomen van de huishoudens per volwassen equivalent.

Grafiek 3: Het armoederisico nam toe voor de jongeren maar daalde voor de ouderen

(aandeel van de bevolking dat over minder dan 60 % van het mediaan beschikbaar inkomen beschikt, in %)

Bron: Eurostat

 

Meer in het algemeen weerspiegelen uiteenlopende trends in de armoederisicograad een stijging van de inkomensongelijkheid tussen de generaties in de EU sinds medio de jaren 2000 (Chen et. al., 2018). Terwijl het mediaan beschikbaar inkomen van de bevolking op arbeidsleeftijd – na belastingen en overdrachten – aldus grotendeels stagneerde sinds de crisis, nam het met ongeveer 10 % toe voor de ouderen.

In de rest van het artikel worden vijf belangrijke bevindingen in verband met inclusiviteit in geavanceerde economieën belicht: (1) de inkomenskloof tussen de geslachten bleef aanzienlijk, (2) in het buitenland geboren personen en hun kinderen krijgen minder kansen, (3) de verbetering van de gezondheidszorg is opmerkelijk maar ongelijk verdeeld, (4) de luchtkwaliteit is verbeterd maar blijft op een gevaarlijk niveau en (5) de verschillen tussen de EU-regio's en, in mindere mate, tussen de landen, zijn gestegen.

Conclusie

De polarisatie is de afgelopen jaren in de geavanceerde economieën veeleer toegenomen. Het dalende aandeel van het arbeidsinkomen leidde samen met de stijgende arbeidsinkomensverschillen tot een inkomensconcentratie bovenaan de verdeling. Tegelijkertijd steeg het aandeel van de werknemers met een armoederisico, vooral bij de jongeren, die de hoogste prijs betaalden voor de recente crisissen. Het armoederisico voor de ouderen liep daarentegen sterk terug in de meeste landen. Voor de niet-monetaire dimensies van het welzijn, waaronder werkgelegenheid, onderwijs en gezondheidszorg, bestaan er nog steeds ruime verschillen tussen de bevolkingsgroepen.

Tot de belangrijkste factoren achter die ontwikkelingen behoren de mondialisering en de technologische vooruitgang, die de concurrentie tussen werknemers op mondiaal niveau hebben bevorderd en de vraag naar arbeid deden verschuiven naar hooggeschoolden in de geavanceerde economieën. Een verzwakking van het herverdelende vermogen van de staat werd ook genoemd als oorzaak van de toenemende ongelijkheid.

België is een van de landen met de laagste ongelijkheid en de kleinste genderkloof in het arbeidsinkomen. Het armoederisico voor de werkende bevolking is ook beperkt, hoewel de tewerkstellingsgraad relatief laag is. Daarentegen hebben immigranten en hun kinderen vaak beperkte kansen in België, speelt het opleidingsniveau een belangrijke rol in de levensverwachting en is de luchtvervuiling in België vrij hoog.

De vele dimensies van ongelijkheid zijn nauw verweven en lijken elkaar doorgaans te versterken. Het is vooral belangrijk de ongelijkheid inzake kansen aan te pakken, aangezien deze niet alleen nadelige en potentieel langdurige gevolgen heeft voor de huidige generaties maar ook de economische vooruitzichten voor de toekomst kan drukken. De toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs is in dat verband van cruciaal belang.

In de toekomst gaat het bevorderen van een meer inclusieve groei in de geavanceerde economieën gepaard met grote uitdagingen, zoals: (1) innovatie en technologische veranderingen, die essentieel zijn om de levensstandaard te verhogen maar ook mensen kunnen achterlaten, (2) de vergrijzing van de bevolking, die de toekomstige groei van het inkomen per hoofd van de bevolking kan drukken en eventuele spanningen bij de herverdeling kan versterken, (3) een verdere mondiale economische integratie, die nieuwe kansen zal bieden maar ook kosten met zich kan blijven brengen voor verschillende segmenten van de bevolking, (4) de klimaatverandering en andere milieuproblemen, die onvermijdelijk kosten en kansen zullen opleveren die eerlijk over de bevolking moeten worden verdeeld.

Die uitdagingen zijn aanzienlijk en om ze passend aan te pakken, is zowel de goedkeuring als de medewerking van de hele bevolking vereist. De huidige sociale frustraties over de verdeling van de vruchten van de economische groei moeten ernstig worden genomen om het vertrouwen van het publiek in de capaciteiten van de democratische instellingen, de technologische vooruitgang en de internationale economische integratie te herstellen, teneinde de toename van de maatschappelijke vooruitgang en het welzijn voor eenieder te ondersteunen.