Hof van beroep velt twee arresten in het voordeel van de Nationale Bank

De Bank vernam vandaag dat het Hof van beroep te Brussel op 30 september 2010 uitspraak heeft gedaan in twee rechtszaken die door een groep aandeelhouders van de Nationale Bank werden aangespannen. De Bank werd telkens in het gelijk gesteld. De vorderingen van de aandeelhouders, aangevoerd door Deminor, werden afgewezen en zij werden veroordeeld tot betaling van de gerechtskosten en rechtsplegingsvergoedingen.

In een eerste arrest bevestigt het Hof van beroep dat de Nationale Bank titularis is van het recht om bankbiljetten uit te geven - het emissierecht - en dat zij dit recht niet heeft verloren als gevolg van de overgang naar de Economische en Monetaire Unie. Sedert die overgang deelt de Bank het emissierecht met de Europese Centrale Bank en met de andere centrale banken van het Eurosysteem. Er bestaan bijgevolg geen redenen om, zoals bepaalde aandeelhouders vroegen, het reservefonds van de Nationale Bank te vereffenen.

Wat betreft de vordering ingesteld tegen de Belgische Staat en ertoe strekkend dat deze de bedragen van de goudmeerwaarden die aan hem werden overgedragen zou terugstorten aan de Bank, preciseert het Hof dat "kan worden besloten dat Deminor en medestanders, in hun hoedanigheid van aandeelhouders van de NBB, geen enkel recht, rechtstreeks noch onrechtstreeks, kunnen laten gelden met betrekking tot de goudreserves en de eventueel gerealiseerde meerwaarden op de goudverkopen".

Met deze uitspraak bevestigt het Hof van beroep het vonnis dat de Brusselse rechtbank van koophandel in deze zaak heeft geveld op 27 oktober 2005. Het behoud van het emissierecht in hoofde van de Bank werd bovendien reeds tweemaal bevestigd door het Grondwettelijk Hof, in 2003 en in 2010.

In een tweede arrest bevestigt het Hof van beroep dat de Nationale Bank de wettelijke en statutaire regels correct heeft toegepast toen zij, bij de afsluiting van het boekjaar 2003, een bedrag van 235 miljoen euro, dat werd teruggenomen op de toenmalige voorziening voor toekomstige wisselkoersverliezen, overeenkomstig de toen geldende verdelingsregels toekende aan de Staat. De Staat dient het ontvangen bedrag bijgevolg niet, zoals bepaalde aandeelhouders eisten, terug te storten aan de Bank.

Met deze uitspraak bevestigt het Hof van beroep het vonnis dat de Brusselse rechtbank van koophandel in deze zaak heeft geveld op 2 februari 2006.

Beide arresten van het Hof van beroep bevestigen nogmaals dat de Nationale Bank, als centrale bank van het land, lid van het Eurosysteem, onderworpen is aan een eigen wettelijk en statutair kader en dat zij de bijzondere regels waaraan zij is onderworpen steeds heeft nageleefd.

Aldus blijkt eens te meer dat het belangrijk is dit bijzondere statuut van de Bank, met inbegrip van de beperkte rechten van de aandeelhouders, niet te miskennen.