Het spaargedrag van de huishoudens tijdens en na de COVID-19-crisis: wat leren we uit de enquêtegegevens?

Het spaargedrag van de huishoudens

Tijdens de COVID-19-crisis veranderde het gedrag van de huishoudens ingrijpend. Op macro-economisch niveau vertaalde zich dat in een sterke daling van hun consumptie en een forse toename van hun spaargedrag. Uit enquêteresultaten blijkt dat deze gedragsverandering grotendeels een gevolg is van de beleidsmaatregelen om de pandemie in te dammen, die de consumptiemogelijkheden beperkten en zo tot ‘gedwongen’ besparingen leidden.

De COVID-19-crisis werd evenwel gekenmerkt door een sterke heterogeniteit, zowel op het niveau van de gezinsconsumptie als op dat van het spaargedrag. In het bijzonder werden huishoudens met een lager inkomen meer getroffen door tijdelijke werkloosheid en een verslechtering van hun financiële situatie, wat een negatieve impact had op hun consumptie-uitgaven.

De daling van de consumptie was ook meer uitgesproken voor de actieve bevolking die niet over een financiële reserve beschikt en/of in Brussel of Wallonië woont.

Besparingen situeerden zich dan weer voornamelijk bij de huishoudens met hoge inkomens, terwijl de meeste gezinnen met de laagste inkomens niet konden sparen. Bovendien vloeide een deel van het opgebouwde spaaroverschot naar minder liquide of meer risicovolle beleggingen, zoals financiële investeringen of investeringen in vastgoed.

Uiteindelijk zou een groot deel van het spaaroverschot dus niet worden gebruikt om de consumptie van goederen en diensten te ondersteunen in het kader van het economische herstel. De enquêtegegevens die de verwachtingen van de consumenten meten, lijken overigens ook in deze richting te wijzen, en betwisten dus de veronderstellingen dat een ‘opgekropte vraag’ (pent-up demand) of een ‘wraakconsumptie’ (revenge consumption) de belangrijkste motor van het economische herstel zou zijn, althans voor de komende maanden.