Het prijsgedrag in België: nieuwe resultaten afgeleid uit micro-economische gegevens

Artikel gepubliceerd in het Economisch tijdschrift van September 2020

Frequentie, omvang en tijdstip van de prijsveranderingen voor de producten die in de consumptieprijsindex zijn opgenomen: belangrijke verschillen tussen de productcategorieën.

Download het artikel Perscommuniqué

Vanaf 2019 wordt de volledige versie van de artikels van het Economisch Tijdschrift in het Engels gepubliceerd, met een digest in het Nederlands en het Frans.

Digest

De afgelopen decennia heeft de toegenomen beschikbaarheid van micro-economische gegevens zoals die welke worden gebruikt om de prijsindices op te maken, bijgedragen tot de ontwikkeling van het onderzoek naar de prijsdynamiek. Het grootste deel van de literatuur over dat thema heeft echter betrekking op de jaren negentig en het begin van de jaren 2000, die werden gekenmerkt door een krachtige economische groei en door inflatiecijfers in de buurt van de doelstellingen in de meeste geavanceerde economieën. Er zijn minder studies over de recentere periode, terwijl zich in deze periode verscheidene gebeurtenissen voordeden, zoals de grote recessie, de overheidsschuldencrisis en het klimaat van lage inflatie in het eurogebied. Deze feiten, en meer recentelijk de COVID-19-crisis, vergroten nog de behoefte om het prijszettingsgedrag op micro-economisch vlak te begrijpen.

Het is ons hoofddoel daartoe bij te dragen aan de hand van microgegevens die ten grondslag liggen aan de Belgische consumptieprijsindex voor de periode januari 2007-december 2015, dus net vóór StatBel vanaf 2016 overschakelde op de scannerdata van de supermarkten, voor 22 % van de consumptiekorf in dat jaar. We hanteren dus ‘klassieke’ prijsnoteringen in de winkel of bij dienstverleners. Hierdoor zijn we in staat de volgende vragen te beantwoorden: hoe vaak veranderen de prijzen ? Wat is de omvang van die veranderingen ? Doen ze zich voor op welbepaalde ogenblikken van het jaar ? Hoe reageerden de prijsaanpassingen op de bovenvermelde gebeurtenissen ?

De gegevens

De databank bestaat uit bijna 9 miljoen prijsnoteringen op het meest gedetailleerd mogelijke niveau. De desbetreffende producten maken bijna de helft (46 %) uit van de consumptiekorf waarop de officiële consumptieprijsindex is gebaseerd. Zo omvatten ze alle levensmiddelen, een deel van de niet-energetische industriële goederen en een klein deel van de diensten. Energie, ten slotte, is niet in onze databank opgenomen.

De analyse is toegespitst op het prijsverloop van individuele producten. Een individueel product wordt onderscheiden aan de hand van de beschrijving ervan (bv. zwarte chocolade), de verpakking, het merk en de plaats waar de prijs werd genoteerd (de winkel en de precieze locatie).

De frequentie van de prijsaanpassingen stemt overeen met het aantal veranderingen tijdens de periode gedeeld door het aantal waarnemingen voor een product. De impliciete duur van een prijs is de inverse van de frequentie, uitgedrukt in maanden, en geeft dus de tijd weer dat een prijs onveranderd blijft. Om de geaggregeerde resultaten te bepalen, wordt een gewogen gemiddelde van de frequenties berekend aan de hand van het op een gedetailleerd niveau verkregen gewicht van de producten.

Hoe vaak veranderen de prijzen?

Indien men tijdelijke promoties uitsluit, en men rekening houdt met het feit dat de streekproef geen seizoengebonden saldi bevat, blijkt dat elke maand gemiddeld 17 % van de prijzen wordt veranderd. Ze hebben met andere woorden een gemiddelde duur van 5 maanden. Stijgingen (twee derde) komen meer voor dan dalingen maar deze laatste zijn niet zeldzaam. Als de tijdelijke promoties worden meegeteld, valt die ratio slechts iets hoger uit, namelijk 18 %, en komen prijsdalingen logischerwijs vaker voor (vier op de tien veranderingen).

Onze resultaten liggen in de lijn van de bevindingen in de literatuur ter zake.

Er wordt een aanzienlijke heterogeniteit vastgesteld tussen de verschillende productcategorieën. De prijzen van niet-bewerkte en die van bewerkte levensmiddelen veranderen vaker dan de prijzen van niet-energetische industriële goederen en diensten (respectievelijk 27 %, 19 %, 7 % en 4 %). Prijsdalingen worden veel vaker opgetekend voor verse producten, ten belope van 40 %, dan, in het andere uiterste, in de diensten (voor 12 %).

Zo ligt de gemiddelde duur van een prijs tussen 3 maanden voor verse producten en 27 maanden voor diensten.

Die relatieve rigiditeit van de prijzen in de diensten kan aan verscheidene factoren worden toegeschreven: de expliciete en impliciete overeenkomsten met de cliënten (die erop gericht zijn de cliënteel aan zich te binden), de ongecoördineerde aanpassingen van de prijzen (angst om marktaandeel te verliezen) en de trage doorberekening van de prijzen van bepaalde inputs zoals de lonen.

Een andere mogelijke verklaring hangt samen met de effecten van de samenstelling van de steekproef. Er wordt rekening gehouden met alle noteringen in de restaurants en cafés – waar de prijsaanpassingen onderhevig zijn aan zogenoemde menukosten –, de kapsalons en de woondiensten (loodgieter, elektricien, enz.) waarvan de prijzen zelden veranderen. De prijzen van diensten die vaker kunnen veranderen, zoals telecommunicatie, reizen of culturele diensten, zijn daarentegen niet in de steekproef opgenomen.

Wat is de omvang van de prijsveranderingen?

Over de hele beschouwde periode bedraagt de gemiddelde omvang van een prijsverandering 12 % en is er weinig verschil tussen de gemiddelde grootte van de stijgingen en de dalingen. Het percentage kleine prijsveranderingen beloopt 7 % voor de gehele steekproef indien de drempel wordt vastgelegd op 1 %, en 15 % als de drempel wordt vastgelegd op 2 %.

Zoals verwacht, zijn de prijsveranderingen omvangrijker voor de verse producten (18 %, zowel voor de stijgingen als voor de dalingen). Dat weerspiegelt hun grotere volatiliteit, door een inelastisch aanbod op korte termijn en doordat ze gevoelig zijn voor de weersomstandigheden. De omvang van de prijsveranderingen is daarentegen geringer voor bewerkte levensmiddelen, niet-energetische industriële goederen en diensten, met respectievelijk 7, 10 en 7 %. De niet-energetische industriële goederen worden in aanzienlijke mate vernieuwd en de veranderende kenmerken brengen vaak prijsaanpassingen met zich. Opnieuw is er vrij weinig verschil merkbaar tussen de omvang van de stijgingen en de dalingen in de verschillende productcategorieën, behalve voor de goederen, waarvoor de prijsdalingen groter zijn.

Zijn de prijzen afhankelijk van de tijd en de situatie?

Prijsstijgingen komen vaker voor in januari, februari, april en oktober, en prijsdalingen vinden vaker plaats in april, juli en oktober. Het gemiddelde van de steekproef verhult de bijzonderheden van sommige producten en diensten; er bestaan immers uiteenlopende seizoenskenmerken van de ene categorie tot de andere.

Terwijl de prijsveranderingen voor niet-bewerkte levensmiddelen zich niet op specifieke ogenblikken van het jaar voordoen, zijn de bedrijven veeleer tijdens de eerste maanden van het jaar geneigd de prijzen van bewerkte levensmiddelen opwaarts aan te passen.

De niet-energetische industriële goederen hebben aparte seizoenskenmerken, met vooral prijsveranderingen in april en oktober. Aangezien kleding meer dan een derde van de fabricaten in de steekproef uitmaakt, is voor dat product het effect merkbaar van de invoering van zomer- en wintercollecties: nieuwe kenmerken kunnen zowel opwaartse als neerwaartse prijsaanpassingen verklaren.

De seizoenskenmerken van de prijzen van diensten vallen te verklaren door het gewicht van de restaurants en cafés, waar de prijzen van de menu’s (doorgaans opwaarts) worden aangepast in het begin van het jaar en na de zomervakantie. Prijsdalingen zijn uiterst zeldzaam in de door onze studie onderzochte diensten.

Het maandelijkse prijsaanpassingstempo is in de loop der jaren veranderd. Tijdens de grote recessie (2008‑2009) liep de frequentie van de prijsstijgingen doorgaans terug, terwijl de frequentie van de dalingen veeleer toenam. Dezelfde tendensen werden opgetekend aan het begin van de periode van lage inflatie in het eurogebied (2013-2014). Tussen beide periodes was er sprake van een omgekeerde beweging.

Voor de omvang van de prijsveranderingen is het beeld minder duidelijk. De prijsdalingen waren gemiddeld groter dan de prijsstijgingen van begin 2007 tot het najaar van 2009.

Conclusies

We besluiten de studie met zes gestileerde feiten. Ten eerste veranderen de prijzen relatief vaak, namelijk gemiddeld om de 5 maanden. Ten tweede zijn prijsdalingen vrij gangbaar (ze maken ongeveer een derde van de aanpassingen uit). Ten derde is de omvang van de prijsveranderingen significant (met gemiddeld 12 % over de hele periode). Ten vierde doen prijsaanpassingen zich op welbepaalde ogenblikken van het jaar voor. Ten vijfde bestaat er een grote sectorale heterogeniteit in al die dimensies. En ten zesde, ten slotte, werden de periodes van de grote recessie (2008-2009) en van de lage inflatie in het eurogebied (vanaf 2013) gekenmerkt door een neerwaartse tendens van de frequentie van de prijsstijgingen en een opwaartse tendens van de frequentie van de prijsdalingen. De omvang van de prijsdalingen was doorgaans ook groter dan die van de stijgingen. Die voorlopige vaststellingen doen vermoeden dat het prijszettingsgedrag niet enkel afhankelijk is van de tijd (time-dependence) maar ook van de situatie (state-dependence). Die voorlopige bevindingen moeten nader worden uitgewerkt via aanvullend onderzoek op basis van de microgegevens, wat een beter inzicht zou moeten verschaffen in de determinanten van de prijzen gedurende periodes met een macro-economische en financiële instabiliteit, een onvolledige monetairbeleidstransmissie of vraag- en aanbodschokken zoals die welke de recente COVID-19-crisis heeft veroorzaakt.