Heeft de COVID-19-crisis een impact gehad op de kredietvoorwaarden voor ondernemingen in België?

Artikel gepubliceerd in het Economisch tijdschrift van 2022

De lockdownmaatregelen als gevolg van de coronapandemie hadden een enorm nadelige impact op de economische activiteit van Belgische ondernemingen. Hoe ontwikkelden de bancaire kredietvoorwaarden voor ondernemingen zich na de uitbraak van COVID-19 in België? Was deze ontwikkeling verschillend naargelang van de economische sector en van de ondernemingsgrootte? Dit artikel beantwoordt deze vragen aan de hand van kwalitatieve enquêtes en kwantitatieve gegevens over bancaire kredieten.

Download het artikel Persbericht

Sinds 2019 wordt de volledige versie van de artikels van het Economisch Tijdschrift in het Engels gepubliceerd, met een digest in het Nederlands en het Frans.

Digest

Inleiding

De coronapandemie heeft tot een economische crisis geleid die een grotere negatieve impact had op het jaarlijks bbp dan de financiële crisissen van 2008-2009 en 2011-2012. Uit het verleden weten we dat banken in dergelijke omstandigheden de kredietverlening aan de reële economie inperken of de kredietvoorwaarden aanscherpen. Dit gedrag kan de voortzetting van de economische activiteiten tijdens crisisperiodes of het moment van herstel in het gedrang brengen. Bovendien zijn niet-financiële ondernemingen in België sterk afhankelijk van bankkrediet om hun activiteiten te ontwikkelen. Daarom is het bijzonder belangrijk om te bekijken en op te volgen hoe de toegang tot de bancaire kredietverlening en de kredietvoorwaarden zich tijdens de pandemie hebben ontwikkeld.

De reactie van de banken in crisisperiodes kan overigens verschillen naargelang van bepaalde kenmerken van de ondernemingen. Twee dimensies in het bijzonder kunnen in dit verband een rol spelen: de ondernemingsgrootte en de bedrijfstak. Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) kunnen meer worden getroffen door een eventuele kredietbeperking, zoals tijdens de financiële crisis het geval was. Een van de doelstellingen van deze analyse bestaat er dus in na te gaan of kmo’s een aanzienlijk ongunstiger wijziging van de kredietvoorwaarden hebben ondervonden dan grote ondernemingen. Daarnaast hebben ondernemingen die behoren tot de bedrijfstakken die rechtstreeks werden getroffen door de lockdowns hun activiteiten drastisch moeten beperken, terwijl andere sectoren hiervan weinig hinder hebben ondervonden. De tweede dimensie van de analyse zal dus gaan over de sectorale heterogeniteit.

Hoe verschilt de COVID-19-crisis van voorgaande crisissen?

In tegenstelling tot de voorgaande crisissen, die van financiële aard waren, ontstond de coronacrisis door de beperkingen die door de overheid werden opgelegd om de verspreiding van het virus in te dijken en de instorting van de gezondheidszorg te voorkomen. De impact van de lockdownmaatregelen was overigens sterk verschillend naargelang van de bedrijfstak. Sommige sectoren moesten hun activiteiten opschorten (horeca, dienstverlening aan personen, niet-essentiële activiteiten, enz.), andere moesten hun werknemers laten telewerken om hun activiteiten te kunnen voortzetten, op voorwaarde echter dat ze over de gepaste infrastructuur beschikten, nog andere moesten de gevolgen dragen van een afgenomen vraag of een vermindering van hun productiecapaciteiten doordat de ziekte zich verspreidde onder hun werknemers.

Grafiek 1 toont de daling van de omzet in de verschillende bedrijfstakken in het tweede kwartaal van 2020 (in vergelijking met hetzelfde kwartaal van 2019), dus op het moment van de eerste lockdown. De daling is duidelijk zeer verschillend qua omvang. Vanuit deze vaststelling werden drie groepen bepaald en gebruikt in de sectoranalyse: de bedrijfstakken die het sterkst werden getroffen door de crisis (die overeenkomen met de NACE-codes I, R en S: Horeca; Kunst, amusement en recreatie; Overige diensten), de matig getroffen sectoren (met NACE-codes C, F, G, H en N: Industrie; Handel; Bouw; Vervoer en opslag; Administratieve en ondersteunende diensten) en de nauwelijks getroffen sectoren (NACE-codes A, B, J, L en M: Landbouw; Winning van delfstoffen; Informatie en communicatie; Exploitatie van en handel in onroerend goed; Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten).

Een ander belangrijk verschil met de financiële crisis is dat de financiële sector aan het begin van de pandemie over voldoende kapitaal beschikte, aanzienlijke liquiditeiten ter beschikking had en zich gemakkelijk kon financieren. Kortom, de sector was voorbereid om een crisis van deze omvang het hoofd te bieden. Een van de voornaamste factoren in het bijzonder die gezorgd heeft voor de soliditeit van de financiële sector was de invoering van het Bazel III-kader, dat zich concreet vertaalde in een streng micro- en macroprudentieel toezicht waarmee de belangrijke kwetsbaarheden van tijdens de vorige crisissen konden worden verbeterd.

Tot slot werden er snel steunmaatregelen genomen, zowel op nationaal als Europees niveau, om de negatieve impact van de pandemie en van de lockdownmaatregelen op de economische activiteit te beperken. Op monetair en prudentieel niveau nam de ECB maatregelen om de kredietverlening aan de reële economie te ondersteunen door de druk op het bankstelsel te verlichten, terwijl de nationale steunmaatregelen voornamelijk gericht waren op de economische sectoren en de ondernemingen, om de liquiditeitsproblemen te proberen te beperken (coronapremies, tijdelijke werkloosheid, fiscale maatregelen, enz.).

Eerste tekenen van een aanscherping van de bankkredietvoorwaarden

Om de impact van een crisis op de kredietvoorwaarden voor ondernemingen te ramen, voert de Bank elke drie maanden een enquête uit waarmee ze ondernemingen vraagt naar hun beoordeling van de kredietverlening door banken. Vanaf het begin van de pandemie wijst deze enquête op de verslechtering van de algemene kredietvoorwaarden (grafiek 2), zowel voor de kmo’s als voor de grote ondernemingen. Van de verschillende bepalende factoren voor kredietverlening vertoonde vooral het rentepeil een forse verslechtering. Daarnaast meldden in het bijzonder de kmo’s dat het ontvangen bedrag, de onderpandvereisten en het niveau van de andere kosten ook aanzienlijk verslechterden. Tot slot wijzen de resultaten van de enquête erop dat de voorwaarden in de loop van de kwartalen sterker en sneller verbeterden voor de grote ondernemingen.

Er zijn echter beperkingen aan de kwalitatieve gegevens. De stijgende en dalende trends in deze kwalitatieve rapportering zijn relevant om verstrengingen/versoepelingen te identificeren, maar de bieden weinig inzichten in het absolute niveau van de kredietvoorwaardenBovendien laten ze niet toe om de heterogeniteit naargelang van de bedrijfstak na te gaan of om extra variabelen in aanmerking te nemen (zoals de financiële situatie van de kredietnemer) om de impact van de coronacrisis te beoordelen. Hiervoor zijn gedetailleerde gegevens en een aanvullende micro-economische analyse nodig.

Een algemene tijdelijke aanscherping van de kredietvoorwaarden

Met behulp van de gegevens uit het Register van kredieten aan ondernemingen, waarin alle leningen die kredietinstellingen verstrekken worden geregistreerd, ondersteunt de econometrische analyse de bevinding van de kwalitatieve enquête dat de voorwaarden voor leningen aan kmo’s tijdens de pandemie inderdaad enigszins werden aangescherpt. Grafiek 3 presenteert de regressiecoëfficiënten die het verschil weergeven tussen de kredietvoorwaarden van kmo's en die van grote ondernemingen in een bepaald kwartaal van de pandemie ten opzichte van de periode vóór de pandemie. Meer specifiek zijn de aangerekende rentetarieven en de waarschijnlijkheid dat een onderpand moet worden gegeven (wat wijst op een toename van de onderpandvereisten van de banken) voor de kmo’s relatief sterker toegenomen dan voor de grote ondernemingen in vergelijking met de periode vóór COVID-19. Uit de analyse blijkt echter ook dat de stijging van de rentetarieven van korte duur was en aan het einde van de tweede lockdown was vervaagd. Interessant is ook dat het verschil in gemiddeld verstrekte kredietbedrag tussen kmo's en grote ondernemingen is in feite verminderd in vergelijking met de pre-COVID-periode, maar ook dit effect was niet blijvend. Deze bevinding is niet in tegenspraak met de enquêtegegevens, aangezien alleen afgesloten kredietovereenkomsten in de gedetailleerde gegevensbank worden gerapporteerd, terwijl de enquête zich potentieel tot alle ondernemingen richt, of ze nu kredietnemers zijn of niet, om welke reden dan ook. Bovendien, hoogstwaarschijnlijk hadden grote ondernemingen een beperktere vraag naar nieuwe kredieten nadat zij gebruik hadden gemaakt van hun bestaande kredietlijnen. Kmo's hadden echter niet in dezelfde mate de mogelijkheid om kredietlijnen op te nemen en zij hebben grotere nieuwe leningen moeten aanvragen. 

Wat de bedrijfstakken betreft, toont de econometrische analyse aan dat de kredietvoorwaarden verschilden naargelang van de sector en van de pandemiegolf. We hebben geen discriminerend gedrag van de banken vastgesteld ten aanzien van de meest kwetsbare bedrijven in de sectoren die zwaar of matig door de crisis werden getroffen. De rente voor deze ondernemingen was niet minder ongunstig. De rente daalde voor hen op bepaalde momenten meer dan voor de minder getroffen sectoren (bijvoorbeeld in het eerste kwartaal van 2020). Daarentegen blijkt dat de ondernemingen uit de zwaarst getroffen sectoren iets lagere kredietbedragen kregen in vergelijking met de bedrijven uit de minder getroffen sectoren en in verhouding tot de periode vóór COVID-19. De ondernemingen uit de bedrijfstakken die tijdens de eerste golf van de pandemie zwaar werden getroffen, moesten ook vaker een waarborg voor hun krediet verstrekken, hoewel dit verschil snel vervaagde. Over het geheel genomen was de impact van de COVID-19-crisis op de kredietvoorwaarden voor ondernemingen niet blijvend: de impact zwakte af of verdween aan het einde van de tweede lockdown.

Toegenomen risico’s en stijgende vraag: voornaamste oorzaken van de aanscherping

Om licht te werpen op de bepalende vraag- en aanbodfactoren die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkelingen van de kredietvoorwaarden, hebben we een beroep gedaan op twee andere kwalitatieve enquêtes: de bank lending survey (BLS), die de banken bevraagt en dus het standpunt van de kredietverstrekkers geeft, en de Survey on access to finance of enterprises (SAFE), die de kmo’s bevraagt en dus het standpunt van de kredietnemers geeft.

Aan het begin van de gezondheidscrisis (eerste kwartaal van 2020) maakten de banken gewag van een aanzienlijke stijging van hun risico-aversie. Dat vertaalde zich in een lichte aanscherping van de kredietvoorwaarden en een verruiming van hun marges. Deze verklaringen bevestigen de resultaten van de econometrische analyse: de banken beschermden zich tegen de toegenomen risico’s door de rente te verhogen en hun onderpandvereisten op te voeren. De tijdelijke aard van de aanscherping wordt ook bevestigd door de banken die in de latere enquêtes van 2020 vermeldden dat de risicofactoren geleidelijk aan minder groot waren geworden.

Bovendien nam het aandeel geweigerde kredietaanvragen, volgens de banken die binnen de BLS werden bevraagd, aanzienlijk toe in de loop van de kwartalen van 2020, voordat het opnieuw op het niveau van vóór de coronacrisis uitkwam. Aangezien de gegevens van de econometrische analyse deze factor niet in aanmerking nemen, kunnen we alleen maar veronderstellen dat de bedrijven die geen krediet kregen tot de zwaarst getroffen bedrijven behoorden en dat zij een andere financieringsoplossing hebben moeten zoeken om de crisis te boven te komen.

Aanvullend op de verklaringen van de banken, meldden de kmo's die de SAFE-enquête beantwoordden, in grotere getale, ook een toename van de hindernissen voor bankfinanciering (hun aanvraag werd geweigerd door de kredietinstelling, ze weigerden zelf het krediet wegens te hoge kosten, ze kregen een beperkt deel van het krediet of ze vroegen geen krediet aan omdat ze vreesden dat dat toch geweigerd zou worden). De ondernemingen die wel een krediet kregen signaleerden overigens een stijging van de kredietkosten (rentetarieven en andere kosten) en een toename van de vereiste garanties, dimensies die ook aan het licht kwamen bij de micro-economische analyse.

Tot slot meldden de Belgische kmo’s tijdens de pandemie een toegenomen vraag naar bancaire kredietverlening (grotendeels als gevolg van sterkere financieringsbehoeften voor voorraadbeheer en bedrijfskapitaal en voor schuldherschikking, zoals ook blijkt uit de antwoorden van de banken in de BLS). Tegelijkertijd meldden de kmo’s echter een verslechtering van de gepercipieerde beschikbaarheid van bankkrediet en een toename van de belemmeringen voor financiering. Dit wijst op een onbevredigde vraag en op een zekere mate van frictie op de kredietmarkt, waarvan de rantsoenering tot uiting kan komen in weigeringen of minder aantrekkelijke voorwaarden.

Conclusie

De COVID-19-crisis had een ongekende impact op de Belgische economie en trof de ondernemingen op heterogene wijze naargelang van hun grootte en bedrijfstak. Gezien het belang van het bankkrediet in de Belgische economie, bestudeert dit artikel hoe de kredietvoorwaarden voor ondernemingen zich ontwikkelden tijdens de pandemie, met behulp van gegevens uit kwalitatieve enquêtes en een econometrische analyse op basis van de gegevens uit het Register van kredieten aan ondernemingen.

De vaststellingen van aangescherpte kredietvoorwaarden tijdens de NBB-enquête bij de ondernemingen werden bevestigd door de analyse van de effectieve kredietverstrekkinggegevens. Die wees erop dat de rente sterker steeg voor leningen die aan kmo’s werden verstrekt dan voor kredieten aan grote ondernemingen, en dat er voor kmo’s vaker onderpandvereisten werden gesteld. Deze verschillen vervaagden echter snel.

Wat de bedrijfstakken betreft, kunnen de volgende voornaamste conclusies worden getrokken: in vergelijking met de minst getroffen sectoren waren de leningen aan de bedrijven uit de zwaar getroffen sectoren minder duur maar ook voor een relatief kleiner bedrag. Ook dit effect was tijdelijk en de verschillen vervaagden aan het einde van de tweede lockdown (midden 2021). De toename van de kans op onderpandvereisten was ook groter voor de zwaar getroffen sectoren, maar was slechts uitgesproken tijdens de eerste lockdown (lente 2020).

Tot slot konden we met behulp van de gegevens uit de SAFE- en BLS-enquêtes een aantal bepalende vraag- en aanbodfactoren identificeren die verantwoordelijk waren voor de tijdelijke aanscherping van de kredietvoorwaarden. Aan de aanbodzijde vertaalde een toegenomen risicoperceptie zich in ruimere marges en onderpandvereisten. Aan de vraagzijde meldden de kmo’s een geringere beschikbaarheid van kredieten en een toename van de hindernissen voor bankfinanciering, gelijktijdig met een stijging van de vraag. Al deze bevindingen wijzen op een kredietrantsoenering tijdens de pandemie, al was die gering en tijdelijk, die een matige aanscherping van de kredietvoorwaarden met zich mee kon brengen.

Tot slot toont deze studie de complementariteit aan van de kwalitatieve analyses (die worden uitgevoerd bij een klein aantal entiteiten, en waarbij naar hun percepties en verwachtingen wordt gevraagd) en kwantitatieve analyses (grote steekproef, mogelijkheid om variabelen te kruisen), en toont zij aan hoe enquêtes een beter inzicht geven in de resultaten van de econometrische benadering, met name door rekening te houden met elementen die niet in de microgegevens kunnen worden waargenomen.