Functioneert de convergentiemachine van de EU nog?

Economische convergentie werd al vanaf het ontstaan van de EU als een van de uitdrukkelijke doelstellingen van de Unie beschouwd. Het vooruitzicht op een hogere levensstandaard heeft aan het EU‑lidmaatschap altijd een belangrijke aantrekkingskracht gegeven en kan een tegengif zijn tegen het toenemende scepticisme ten aanzien van de EU.

In dit artikel worden de resultaten inzake inkomensconvergentie in de EU, uitgedrukt in bbp per hoofd van de bevolking (in koopkrachtstandaarden), beoordeeld. Inkomensconvergentie of reële convergentie verwijst doorgaans naar het inhaalproces waarbij armere landen en regio's de inkomenskloof met de rijkere verkleinen.

Het artikel onderscheidt zich van de bestaande literatuur doordat:

  • het alle EU-lidstaten omvat;
  • het zowel de nationale als de regionale convergentie onderzoekt;
  • het een langetermijnperspectief hanteert;
  • het vooral aandacht besteedt aan grote regio’s die overeenstemmen met het hoogste niveau van een subnationale overheid (régions/gewesten in België, Länder in Duitsland, enz.);
  • de analyse ervan beter rekening houdt met de pendelzones van grote steden. Het bbp per hoofd van de bevolking van sommige grootstedelijke gebieden wordt immers beïnvloed door een ”vertekening gerelateerd aan het pendelverkeer”, doordat pendelaars bijdragen tot het bbp van die gebieden maar geen deel uitmaken van hun bevolkingsaantallen. Om die vertekening te temperen, werden 12 stedelijke gebieden uitgebreid met hun belangrijkste pendelzones. Het gaat onder andere om Londen, Berlijn, Amsterdam, Wenen, Praag en Brussel (waarvan de pendelzone, volgens Eurostat, Aalst, Halle-Vilvoorde en Waals-Brabant omvat).

Resultaten voor de EU

De bevindingen wijzen op een relatief krachtige inkomensconvergentie op lange termijn in de verschillende landen en regio’s in de EU. Dit proces verliep echter niet altijd even vlot. Terwijl de “convergentiemachine” van de EU meestal en voor de meeste regio’s goed functioneerde, sputterde ze soms en voor bepaalde plaatsen. De convergentie was het sterkst tijdens periodes met een hoge groei, in de vroege stadia van de integratie van de oude lidstaten in de EU, en rond de toetreding van de Centraal- en Oost-Europese landen. Crisisperiodes werden gekenmerkt door een vertragende convergentie of zelfs divergentie. De mondiale financiële crisis en de Europese overheidsschuldencrisis waren de voorbode van een periode van sterk ondermaatse economische resultaten in een groot deel van Zuid-Europa.

De convergentie van de regionale inkomens in de gehele EU profiteerde sinds 1996 van de inkomensconvergentie tussen de landen, terwijl de inkomensverschillen binnen de landen aanzienlijk blijven en mettertijd zelfs licht zijn toegenomen. Grootstedelijke - en zelfs nog meer hoofdstedelijke gebieden - groeiden sneller dan gemiddeld, waardoor ze bijdroegen tot de regionale convergentie over de diverse EU‑landen heen maar ook tot inkomensverschillen binnen de landen. Agglomeratie-effecten, zoals een concentratie van innovatie en van activiteiten met een hogere productiviteit, hebben daarin wellicht een rol gespeeld.

Inzichten voor België

Ongeacht of de pendelzones al dan niet in aanmerking worden genomen, blijken de verschillen tussen het rijkste en het armste Belgische gewest, respectievelijk Brussel en Wallonië, niet uitzonderlijk te zijn vergeleken met de regionale verschillen in andere EU-landen.

Tijdens de periode 1996-2018 nam Vlaanderen een voorsprong, koelde Brussel af en raakte Wallonië enigszins achterop. Vlaanderen slaagde erin sneller te groeien dan het EU-gemiddelde, zelfs vanaf een bovengemiddeld bbp per hoofd van de bevolking in 1996. Uitgaande van een zeer hoog inkomenspeil kon Brussel geen gelijke tred houden met de gemiddelde groei in de EU. Wanneer het Brusselse gewest wordt uitgebreid met zijn pendelzone, groeit het inkomen er niettemin nog altijd sneller dan te verwachten zou zijn op basis van zijn initiële inkomen. Uit analyse blijkt dat die beter dan verwachte resultaten grotendeels toe te schrijven zijn aan de status van Brussel als hoofdstedelijk gewest. Startend met een inkomen dat onder het EU-gemiddelde lag, nam het bbp per hoofd van de bevolking in Wallonië eveneens ietwat minder sterk toe dan gemiddeld in de EU. De mate waarin Wallonië onderpresteerde blijkt echter relatief beperkt, en dat geldt des te meer wanneer de (betrekkelijk rijke en dynamische) provincie Waals-Brabant niet in de pendelzone van Brussel wordt opgenomen. De zwakkere positie van Wallonië kan deels worden verklaard doordat in dat gewest geen grote metropool (van meer dan 500 000 inwoners) ligt en het over een relatief lager aantal hogergeschoolden op arbeidsleeftijd beschikt. De analyse houdt geen rekening met het effect van naburige grootstedelijke gebieden buiten de eigen regio (bijvoorbeeld Brussel voor wat betreft Wallonië en Vlaanderen).

Bredere beleidsimplicaties

Ten eerste verbeteren investeringen in fysiek en menselijk kapitaal zowel de nationale als de regionale groeicijfers. Ten tweede bleek de convergentie in de aanloop naar de mondiale financiële crisis onhoudbaar, wat wijst op de noodzaak om buitensporige onevenwichtigheden te vermijden. De voltooiing van het integratieproces in de EU, met inbegrip van de bankenunie en de kapitaalmarktenunie, zou daartoe kunnen bijdragen.

Ten derde wijzen de heterogene ontwikkelingspatronen van de regio’s op een behoefte aan op maat gemaakte lokale beleidsmaatregelen, die afgestemd zijn op de specifieke situatie van elke regio. Optimale beleidsinstrumenten verschillen immers naarmate regio's achterblijven of een inhaalbeweging maken. Ze kunnen ook uiteenlopen tussen hoofdstedelijke, grootstedelijke en niet-grootstedelijke regio's. Naast de nationale en regionale overheid zou ook de EU een rol kunnen spelen door de efficiëntie van haar cohesiebeleid te verbeteren.