Een koolstoftaks om de klimaatopwarming te beperken: intuïties, ervaringen uit de praktijk en gevolgen voor de Belgische economie

Artikel gepubliceerd in het Economisch tijdschrift van December 2020

Als de wereldwijde economische groei gebaseerd blijft op het gebruik van fossiele brandstoffen, zullen de in het Akkoord van Parijs vastgelegde plafonds over 15 jaar worden bereikt. Als gevolg daarvan zou de wereldwijde temperatuur tegen het einde van de eeuw 3 à 4 °C hoger liggen dan vóór het industriële tijdperk, met enorme gevolgen voor de planeet en de economie. Om de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren, moet de wereldwijde uitstoot geleidelijk tot nul worden herleid. De mogelijkheden om die doelstelling te halen zijn beperkt en de transitie moet in een zeer hoog tempo worden doorgevoerd. Om tegen het einde van de eeuw koolstofneutraliteit te bereiken, zou de wereldwijde uitstoot elk jaar met 5,5 % moeten dalen, terwijl hij nu nog met 3 % per jaar toeneemt.

De Europese Unie heeft zich de ambitieuze doelstellingen gesteld om haar emissies tegen 2030, in vergelijking met 1990, met 55 % te verminderen, en deze in 2050 tot nul te herleiden. De uitdaging is zowel technologisch als financieel van aard. De overheden zullen onderzoek en ontwikkeling moeten steunen en zelf moeten investeren in onderzoek, de energienetwerken en de verbindingen ertussen. Er zullen ook normen opgelegd moeten worden voor de isolatie van gebouwen en de uitstoot van voertuigen, wat ook problemen inhoudt met betrekking tot de controle ervan en het reboundeffect. Economisten benadrukken echter dat de doeltreffendste overheidsmaatregel erin bestaat een prijs op te leggen per ton uitgestoten CO2. Op die manier kan de basis worden gelegd voor een evenwichtiger concurrentie tussen fossiele en niet-fossiele energievormen. Wanneer duidelijk wordt aangekondigd dat die prijs zal stijgen in de tijd, volgens een voorafbepaalde planning, krijgen de ondernemingen en consumenten een duidelijk signaal dat ze hun keuzes moeten aanpassen om die kost in de toekomst te vermijden, en kunnen ze investeringsplannen op middellange en lange termijn uitwerken. Het prijssignaal dat op de energiemarkt wordt gegeven, zal de winsten beïnvloeden die de ondernemingen verwachten naargelang van het type energie dat ze produceren en/of verbruiken. Zo zal dat prijssignaal doorsijpelen naar de financiële markten en helpen om de investeringen te sturen naar de producenten en de gebruikers van koolstofarme energie.

Het programma voor de handel in emissierechten van de Europese Unie is een voorbeeld van indirecte tarifering. Het heeft echter alleen betrekking op de emissies van grote ondernemingen die het meest uitstoten en niet op de gezinnen of de kleinere ondernemingen. De koolstofprijs die uit dat soort systeem voortvloeit, blijkt overigens zeer volatiel. Bovendien blijft die prijs voorlopig ver onder de aanbevelingen van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Om deze redenen hebben sommige landen besloten om op zichzelf een taks op fossiele brandstoffen in te voeren. Dat instrument is eenvoudig te beheren en maakt het tegelijk mogelijk een groter deel van de emissies te vatten. Het bedrag van de taks en het verloop ervan liggen vast en zijn niet afhankelijk van een markt. Bovendien kan de toename worden gekoppeld aan de emissiedoelstellingen voor de middellange termijn, zoals Zwitserland bijvoorbeeld doet. De kostenprikkel is een effectieve manier om de uitstoot te verminderen. Het principe van een koolstoftaks oogst veel kritiek, omdat ze de koopkracht van de gezinnen, en vooral de armste, zou ondermijnen en het concurrentievermogen zou aantasten van de bedrijfstakken die de meeste energie verbruiken en het sterkst zijn blootgesteld aan de internationale concurrentie. De bestaande ervaringen geven aan dat deze kritiek ongegrond is, op voorwaarde dat de opbrengsten van de koolstoftaks worden herverdeeld onder de meest kwetsbare gezinnen en branches. 

In 2018 werd in België 100 miljoen ton CO2 uitgestoten, dat is 25 % minder dan in 2000. Drie kwart van die emissies wordt veroorzaakt door de ondernemingen en één kwart door de gezinnen. Sinds het begin van deze eeuw hebben de ondernemingen hun uitstoot met 29 % gereduceerd en de gezinnen met 11 %. De opvallendste dalingen worden waargenomen in de industrie en bij de marktdiensten. Hoewel de uitstoot van de gezinnen voor verwarming met 29 % is gedaald in vergelijking met 2000, ligt die per inwoner nog steeds 57 % hoger dan het EU-gemiddelde. Hun emissies door vervoer zijn over dezelfde periode dan weer met 31 % gestegen. Sinds 2014 lijkt het proces van emissiereductie tot stilstand te zijn gekomen. Met een stimulerend mechanisme, dat in het bijzonder op de gezinnen is gericht, zouden ongetwijfeld ambitieuzere doelen kunnen worden nagestreefd.  

Met behulp van de macro-economische modellen van de Bank werden een aantal begrotingssimulaties verricht die het mogelijk maken inzicht te krijgen in de kanalen waarlangs zo’n taks de economische bedrijvigheid op middellange termijn zou beïnvloeden. Dat gebeurde op basis van drie vragen: wat is het fundamentele verschil tussen het heffen van een koolstoftaks op de uitstoot van de gezinnen of op die van de ondernemingen, welke gevolgen zou een enkel in België ingevoerde taks hebben in vergelijking met een taks op het niveau van de Europese Unie, en ten slotte, kan een herverdeling van de inkomsten uit de koolstoftaks aan de gezinnen en ondernemingen de negatieve gevolgen ervan effectief milderen?

Zonder herverdeling is een koolstoftaks zoals een olieschok, waarbij de energieprijsstijging een inflatiestijging veroorzaakt en de reële bedrijvigheid drukt. Wanneer die schok beperkt blijft tot de gezinnen en, in overeenstemming met de logica van de gezondheidsindex, niet leidt tot een automatische loonindexering, zal het concurrentievermogen van de ondernemingen niet worden aangetast en zal alleen de binnenlandse vraag afnemen omdat de gezinnen koopkracht verliezen. Wordt de koolstoftaks ‑ zonder uitzonderingen ‑ opgelegd aan de ondernemingen, dan zou ze, volgens de hierboven vermelde verdeling van de emissies, drie keer zoveel inkomsten genereren. De bedrijven zouden die kost afwentelen op hun klanten, namelijk de gezinnen, andere ondernemingen en buitenlandse afnemers. Indien een vergelijkbare fiscale schok wordt beschouwd, impliceert deze bredere grondslag, samen met het automatische indexeringsmechanisme, een aanzienlijk kleiner effect op de particuliere consumptie dan in de eerste simulatie. De uitvoer wordt dan echter aangetast en de impact op de bedrijfsinvesteringen is groter. Wanneer de taks op Europees in plaats van nationaal niveau wordt geheven, hebben de Belgische ondernemingen niet langer een concurrentienadeel ten opzichte van de overige Europese bedrijven. De vraag naar Belgische goederen lijdt dan echter onder het koopkrachtverlies van de Europese partners, die het gevolg is van de energieprijsstijging en het verlies aan concurrentiekracht ten opzichte van de rest van de wereld. Maar wanneer de inkomsten uit de taks integraal herverdeeld worden onder de gezinnen en de ondernemingen, dan verdwijnen de negatieve gevolgen snel, zelfs indien de taks niet op Europees niveau wordt gesynchroniseerd. De simulaties voor België bevestigen dus de bovengenoemde ervaringen.