Economische projecties voor België - Najaar 2012

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van december 2012

Tegelijkertijd met de publicatie, door de ECB, van nieuwe macro-economische projecties van het Eurosysteem voor het eurogebied, worden in dit artikel de resultaten voor de Belgische economie voor de jaren 2012 en 2013 voorgesteld. Deze projecties zijn opgesteld in een klimaat dat de afgelopen maanden fors is versomberd, voornamelijk vanwege de verscherping en de veralgemening van de crisis in het eurogebied. Enerzijds is de economische situatie nog verslechterd in de landen die de zwaarste begrotingsinspanningen moeten leveren en/of hun economie grondig moeten herstructureren. Anderzijds hebben ook de landen die tot dusver het minst onder de eurocrisis te lijden hebben gehad – de zogeheten core landen, waaronder België hun economische bedrijvigheid zeer sterk zien vertragen; sommige onder hen zijn zelfs in een recessie beland. Ook de economische bedrijvigheid buiten het eurogebied met inbegrip van die in de opkomende landen en het internationaal handelsverkeer zijn forser dan verwacht vertraagd. De onzekerheid blijft groot, bijvoorbeeld ten aanzien van de fiscal cliff, dat is de begrotingsverkrapping waarmee de Amerikaanse economie bij ongewijzigd beleid zou worden geconfronteerd, en van het uitblijven van een definitieve oplossing voor de institutionele crisis in het eurogebied. Deze onzekerheid heeft de stemming onder de economische subjecten verder versomberd, zoals blijkt uit de aanhoudende verslechtering, sedert de zomer, van de vertrouwensindicatoren van ondernemers en consumenten in verband met de aanzienlijke toename van de werkloosheid.

Tegen die achtergrond maken de projecties voor het eurogebied gewag van een duidelijke neerwaartse herziening van de groei voor 2012 en 2013. Na een forse vertraging met tussen 0,4 en 0,6 % van de economische bedrijvigheid in 2012, zou de groei in 2013 zeer bescheiden blijven binnen een marge van -0,9 en 0,3 %. Het herstel zou pas in de loop van 2013 voelbaar worden; het zou een gradueel herstel zijn dat vooral zou worden getrokken door de netto-uitvoer, aangezien de binnenlandse vraag verder zou worden afgeremd door de in de meeste landen aan de gang zijnde schuldafbouw. In het eurogebied zou de inflatie in 2012 gemiddeld beschouwd 2,5 % belopen, vooraleer ze zou vertragen naar een marge tussen 1,1 en 2,1 %, voornamelijk als gevolg van de daling van de prijzen van energiedragers en levensmiddelen. De druk op de kosten van binnenlandse oorsprong met name via de loonkosten zou onder controle blijven.

Zowel voor het eurogebied als voor België zijn deze projecties op 23 november afgerond op basis van gemeenschappelijke hypothesen die omstreeks medio november werden vastgelegd. Volgens deze hypothesen zal de aan de Belgische ondernemingen gerichte buitenlandse vraag aan het einde van 2012 en begin 2013 wellicht blijven vertragen; ze zou pas vanaf het midden van 2013 geleidelijk aantrekken. De olieprijs zou over de projectiehorizon gematigd dalen, vermits de prijs voor een vat Brent terug zou lopen van $ 109,6 in het laatste kwartaal van 2012 tot $ 103,2 aan het einde van 2013. De wisselkoers van de euro zou onveranderd blijven op zijn gemiddeld niveau van de tien werkdagen vóór het afsluiten van de hypothesen, namelijk op 1,28 VS-dollar. In een minder gunstige conjuncturele omgeving zal zowel de lange als de korte rente in 2013 gemiddeld wellicht nog zakken, na de reeds forse daling ervan in 2012. Wat de begrotingssfeer betreft, kon geen rekening worden gehouden met de budgettaire en andere maatregelen die zijn genomen in het kader van het op 20 november 2012 gesloten politiek akkoord, dit bij gebrek aan nauwkeurige en gedetailleerde informatie op het ogenblik dat deze projecties werden afgesloten. Teneinde geen achterhaalde resultaten voor te stellen, reiken de ramingen met betrekking tot de overheidsrekeningen dan ook niet verder dan 2012.

Ook voor België zijn de projecties voor de groei fors neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de resultaten van juni 2012. Er wordt meer bepaald verwacht dat de bedrijvigheid in 2013 een nulgroei zal laten optekenen, nadat ze in 2012 met 0,2 % is vertraagd. Het zwakke vooruitzicht met betrekking tot de jaar-op-jaar groei voor 2013 heeft te maken met het zeer lage uitgangsniveau in 2013 en met een schuchter herstel vanaf het komend voorjaar. Het bbp zal met name in het laatste kwartaal van 2012 en in het eerste kwartaal van 2013 vermoedelijk nog een lichte krimp vertonen, na twee kwartalen van negatieve of nulgroei. Vanaf het tweede kwartaal van 2013 zou de economie evenwel geleidelijk aantrekken, aanvankelijk onder impuls van de buitenlandse vraag en, vervolgens, van een voorzichtig herstel van de binnenlandse vraag.

De relatief pessimistische inschatting van het activiteitsverloop op korte termijn gaat gepaard met de aanhoudende verslechtering, sinds de zomer, van de vertrouwensindicatoren van zowel ondernemers als consumenten. Wat de ondernemingen betreft, zou de vraag van de partners van het eurogebied op korte termijn bijzonder futloos blijven. Wat de huishoudens betreft, zouden de stijging van de werkloosheid en de snelle verslechtering van de werkgelegenheidsvooruitzichten, tegen de achtergrond van de talrijke recentelijk aangekondigde bedrijfsherstructureringen en -sluitingen, het vertrouwen nog meer kunnen aantasten en de consumptieve bestedingen afremmen.

In 2011 had de groei van het bbp profijt getrokken van een positieve bijdrage van de gezamenlijke binnenlandse componenten, inclusief de voorraadwijziging, terwijl de bijdrage van de netto-uitvoer licht negatief was. Die situatie zal in 2012 en 2013 wellicht omslaan. Tijdens deze beide jaren zou het verloop van het bbp enkel nog worden geschraagd door de netto-uitvoer, aangezien de binnenlandse vraag met uitzondering van de overheidsuitgaven duidelijk zou vertragen. De broze conjunctuur zou er de ondernemingen eveneens toe aanzetten hun voorraadvorming neerwaarts te herzien.

De positieve bijdrage van de netto-uitvoer in 2012 en 2013 is in hogere mate toe te schrijven aan de zwakke invoer – een gevolg van de futloze binnenlandse vraag dan aan de dynamiek van de uitvoer. Het groeipercentage van de uitvoermarkten zou immers vertragen van 5 % in 2011 tot 1,4 % in 2012 en het zou zich in 2013 slechts zeer gematigd herstellen, namelijk tot 2,2 %. Bijgevolg zou de uitvoer over de projectiehorizon slechts traag aantrekken, een gevolg van de slappe vraag vanwege de landen van het eurogebied waar bijna 60 % van de Belgische uitvoer naartoe gaat en van het structureel verlies van marktaandelen. De verzwakking van de gezinsconsumptie, die in 2011 inzette, zou in 2012 aanhouden met een 0,7 % belopende daling van de bestedingen naar volume, alsook in 2013, wanneer die bestedingen naar verwachting zullen stagneren. De bezorgdheid ten aanzien van de inkomensvooruitzichten op korte en middellange termijn, ongeacht of het gaat om de inkomens uit arbeid of om deze uit vermogen, die worden aangetast door het lage rentepeil en het zwak financieel rendement, zet de huishoudens ertoe aan hun bestedingen af te remmen. De spaarquote, die in 2011 14,4 % van het beschikbaar gezinsinkomen beliep, zou in 2012 oplopen tot 14,9 % en in 2013 tot 15,7 %. Deze stijgende tendens van de spaarquote, in weerwil van een over de projectiehorizon zeer bescheiden toename van hun beschikbaar inkomen, wijst erop dat de huishoudens hun voorzorgssparen opnieuw zouden opvoeren. De investeringen in woongebouwen van de huishoudens, van hun kant, zullen in 2012 en 2013 wellicht opnieuw teruglopen. Het volume van de bedrijfsinvesteringen, dat in 2011 met bijna 9 % was opgeveerd, zou in 2012 nog amper toenemen, met naar verwachting 0,3 %; in 2013 zou het er zelfs licht op achteruitgaan, tegen de achtergrond van de aanhoudende daling van de bezettingsgraad van het productievermogen van de ondernemingen en de afbrokkeling van de rentabiliteit van deze laatste sedert medio 2011. De overheidsuitgaven, ten slotte, zullen, ondanks de begrotingsconsolidatie, wellicht een positieve bijdrage tot de groei blijven leveren.

De zware conjunctuurverslechtering zou niet zonder gevolgen blijven voor de werkgelegenheid. Dat zou reeds het geval zijn in 2012 het aantal werkenden zou dit jaar zogoed als niet stijgen (0,1 %) , maar vooral in 2013 met een daling van 0,3 %. Anders dan in 2008 en 2009, zou de gemiddelde arbeidsduur slechts in geringe mate de conjunctuurschommelingen kunnen opvangen; de nieuwe vertraging in de bedrijvigheid zou zich derhalve sneller vertalen in een verlies van arbeidsplaatsen. In de private sector zouden netto 20 000 banen – gecumuleerd op 2012 en 2013 - verloren gaan. De werkloosheidsgraad, ten slotte, die in 2011 gedaald was tot 7,2 % van de beroepsbevolking, zou in 2012 opnieuw oplopen tot 7,4 % en in 2013 tot 8,1 %.

Sinds de inflatie in juli 2011 een piek van 4 % bereikte, is ze in België gedaald tot 2,6 % in oktober 2012, het recentste cijfer dat beschikbaar was op het ogenblik dat de projecties werden afgesloten. De inflatie zal over de projectiehorizon wellicht afnemen tot als jaargemiddelde 2,6 % in 2012 en 1,6 % in 2013, voornamelijk als gevolg van de verwachte daling van de olieprijzen. De onderliggende inflatie, daarentegen, zou in 2012 hoog blijven, met een jaargemiddelde van 1,8 % tegen 1,7 % in 2011, vooraleer ze in 2013 zou vertragen tot 1,5 %. De voor 2012 verwachte stijging stemt grosso modo overeen met het effect van de verzwaringen van de indirecte belastingen op notariskosten en op abonnementen voor digitale televisie, alsook van de accijnzen op tabak. De loonkosten per eenheid product, van hun kant, zouden in 2012 versnellen tot 3,7 %, vooraleer in 2013 te vertragen tot 1,8 %. De stijging in 2012 valt aanzienlijk groter uit dan die welke wordt verwacht voor Belgiës drie belangrijkste handelspartners, namelijk Duitsland, Frankrijk en Nederland, wat weegt op het concurrentievermogen van de Belgische producenten. De hypothese die voor 2012 in aanmerking wordt genomen voor de uurloonkosten in de private sector houdt, los van de indexering, rekening met een beperkte, 0,2 % belopende stijging van de conventionele lonen, conform de bepalingen van het ontwerp van centraal akkoord dat de regering voor de periode 2011-2012 heeft opgelegd, en met een zeer beperkte verandering in de andere factoren inzake loonvorming. Voor 2013 berust de in aanmerking genomen hypothese voornamelijk op het verwachte effect van de indexering, aangezien er wordt van uitgegaan dat de reële stijgingen minimaal zullen blijven.

In het vlak van de overheidsfinanciën, zou de financieringsbehoefte van de overheid in 2012 op 2,8 % [1] uitkomen en zou de geconsolideerde bruto-overheidsschuld aanzwellen tot 100,6 % bbp, deels onder invloed van exogene factoren die te maken hebben met de financiële hulpverlening aan sommige landen van het eurogebied.

[1] Deze raming berust op de hypothese dat de door de overheid geplande kapitaalverhoging van Dexia kan worden beschouwd als een louter financiële transactie. Volgens het voorlopige advies dat Eurostat daaromtrent heeft uitgebracht ‑ na het afsluiten van de projecties ‑, moet deze transactie evenwel worden geboekt als een kapitaaloverdracht.