Perscommuniqué - De inflatie in het eurogebied, niet langer in het spoor van de economische activiteit?

Artikel gepubliceerd in het Economisch tijdschrift van Juni 2018

De afgelopen jaren lieten de geavanceerde economieën doorgaans een sterke economische groei optekenen, in combinatie met een opmerkelijk lage inflatie. Sommige economen noemden dit ‘het raadsel van de uitblijvende inflatie’, omdat een versnelling van de economische bedrijvigheid gewoonlijk gepaard gaat met een toename van de inflatie. Een stijging van de uitgaven creëert immers opwaartse druk op de productie en op de vraag naar arbeidskrachten. Dat leidt tot een stijging van de lonen, die een weerslag heeft op de prijzen van goederen en diensten. In dit artikel wordt nagegaan of er in het eurogebied nog een verband bestaat tussen de economische bedrijvigheid en de inflatie, en hoe dat verband eruitziet in de Verenigde Staten en in Japan. 

In de Verenigde Staten kon sinds 2015 gestart worden met de normalisering van het monetair beleid, dankzij de verwachte verwezenlijking van het dubbele mandaat van prijsstabiliteit en volledige werkgelegenheid. Sindsdien heeft de Amerikaanse centrale bank geleidelijk aan haar balans verkleind en de rentevoeten meermaals verhoogd. In Japan blijft de economie daarentegen gekenmerkt door een aanhoudend lage inflatie, ondanks de gunstige economische situatie en het bodempeil van de werkloosheidsgraad.

Uit onze analyse blijkt dat de lage inflatie in het eurogebied sinds 2013 voornamelijk te verklaren valt door onderbenut productievermogen en een daling van de invoerprijzen. Anders gezegd dient de economische bedrijvigheid verder te verbeteren vooraleer de prijzen zullen stijgen. Bovendien houdt de lage inflatie ten dele verband met de voorbije prijsdalingen voor olie en andere grondstoffen, ontwikkelingen die sinds enkele kwartalen zijn omgeslagen. In dat opzicht leunt de situatie in het eurogebied dichter aan bij die in de Verenigde Staten, waar de matiging van de inflatie hoofdzakelijk een conjunctureel verschijnsel is, dan bij die in Japan, waar de geringere inflatie vooral van structurele aard is en te maken heeft met lagere inflatieverwachtingen. 

Er kunnen twee belangrijke conclusies getrokken worden uit de analyse. Ten eerste zou de inflatie in het eurogebied, naarmate de economische onderbenutting wegebt, opnieuw aansluiting vinden bij de doelstelling van de ECB, namelijk een peil van onder, maar dicht bij, 2 %[1]. Ten tweede moet het monetair beleid het economisch herstel blijven ondersteunen, door gunstige financiële voorwaarden te waarborgen, maar zonder de economie te laten oververhitten.

[1] Voor meer informatie over de inflatiedoelstelling van de ECB, zie Deroose M. en A. Stevens (2017), « Lage inflatie in het eurogebied: oorzaken en gevolgen », NBB, Economisch Tijdschrift, juni, 111 125.