Perscommuniqué - De euro, 5 jaar later: wat gebeurde er met de prijzen?

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van september 2007

Nu de euromunten en -biljetten ruimschoots vijf jaar in omloop zijn, lijkt het aangewezen terug te blikken op de weerslag ervan op het prijsverloop. De invoering van de euro wordt immers nog steeds vaak geassocieerd met prijsstijgingen, terwijl in werkelijkheid de aan de hand van de geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) gemeten inflatie sinds de changeover gematigd is gebleven, zeker indien in aanmerking wordt genomen dat de prijs van ruwe aardolie de voorbije jaren zeer sterk is gestegen, een fenomeen dat niets met de euro te maken heeft. Enquêtes leren dat de vrees voor prijsstijgingen al aanwezig was nog vóór het eurogeld werd ingevoerd. Na de changeover werd dit gevoel alleen maar sterker. Zelfs nu, meer dan vijf jaar na de invoering van de euro is de overgrote meerderheid van de bevolking er nog steeds van overtuigd dat de euro een onmiskenbare opwaartse invloed had op het prijsverloop. Recent kreeg deze thematiek opnieuw veel aandacht, onder meer naar aanleiding van de toetreding van Slovenië tot het eurogebied op 1 januari 2007.

Specifieke ramingen, gemaakt door onder meer Eurostat of verscheidene nationale centrale banken van het Eurosysteem, waaronder de Nationale Bank van België, leren dat de invoering van de euro slechts een beperkte impact had op de inflatie in 2002. Voor België werd die impact op 0.2 procentpunt geraamd. De weerslag was evenwel geconcentreerd in minder competitieve sectoren, zodat hij vrij zichtbaar was. Sindsdien bleef de inflatie laag, maar werd een grotere spreiding van het verloop van de relatieve prijzen opgetekend. Op micro-economisch vlak leidde het aanpassingsproces van de prijzen, dat betrekkelijk traag verliep, tot een nieuwe structuur voor de aantrekkelijke prijzen en tot een stijging van het aantal in de economie gebruikte prijzen. Dergelijke structurele veranderingen zijn wellicht niet vreemd aan de moeilijkheden die de consumenten ondervinden om de euro te gebruiken. Niettemin wijzen deze vaststellingen erop dat het aanpassingsproces van de prijzen aan de euro correct tot uiting komt in de gegevens die ten grondslag liggen aan de inflatiemaatstaf, en dat de HICP de inflatie dus juist meet, hoewel de consumenten dat misschien anders zien.

Waar voor de invoering van de euro inflatie en inflatieperceptie nauw bij elkaar aansloten, was er vanaf begin 2002 een persistente ontkoppeling tussen beide merkbaar. De rol van de changeover bij het ontstaan van de persistente perceptiekloof is onbetwistbaar. Dit blijkt duidelijk uit een grafische analyse en wordt eenduidig bevestigd in een meer formeel-econometrisch kader. Wanneer echter naar meer precieze verklaringen wordt gezocht, is het moeilijk hun bijdrage precies in kaart te brengen. De stelling dat consumenten hun percepties veeleer vormen aan de hand van de prijsontwikkelingen van frequent aangekochte goederen en diensten, geeft geen afdoende verklaring voor het ontstaan van een (persistente) perceptiekloof. Bovendien blijken verschillen in socio-economische karakteristieken evenmin een bepalende rol gespeeld te hebben. De invloed van meer psychologische factoren, zoals de moeilijkheden die de consumenten ervaren om de euro te integreren in hun referentiekader, is dan weer zeer moeilijk te onderzoeken.

Ook de specificiteit van de inflatiemeting aan de hand van de HICP lijkt geen belangrijke rol te hebben gespeeld in het ontstaan van de perceptiekloof in het eurogebied. Een soortgelijke kloof bestaat wanneer de nationale CPIs in plaats van de HICP als referentie worden genomen. De niet-opname in de HICP van de kosten van de door eigenaars bewoonde huizen lijkt evenmin een grote rol te hebben gespeeld. Dat niet de accuraatheid en de credibiliteit van de HICP zelf ter discussie staan, is een eerder geruststellende conclusie vanuit monetair-beleidsoogpunt.

Ondanks de omvang en de persistentie van de perceptiekloof lijkt deze nauwelijks of geen macro-economische implicaties te hebben gehad, niet voor de loonkostenontwikkeling en niet voor het verloop van de consumptie. Het gemeenschappelijke monetaire beleid heeft er onder meer voor gezorgd dat de inflatieverwachtingen stevig verankerd zijn op een niveau dat in overeenstemming is met prijsstabiliteit. De perceptiekloof is daarom vooral een uitdaging voor de communicatie met het ruime publiek. Ten slotte weze aangestipt dat de ervaring met de invoering van de euro niet fundamenteel verschilt van wat in het Verenigd Koninkrijk werd gezien na de decimalisering van het Britse pond in 1971. Ook in dat geval bestaan er aanwijzingen dat aanzienlijke prijsstijgingen werden ervaren, terwijl er nauwelijks een effect was op de eigenlijke inflatie.